Uitspraak 201301373/1/A1


Volledige tekst

201301373/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 en 19 december 2012 in zaak nr. 12/225 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het college aan [wederpartij] een lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een bergruimte op het perceel [locatie] te Eersel.

Bij besluit van 9 december 2011 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 februari 2011 herroepen en alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen.

Bij tussenuitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een aan het besluit van 9 december 2011 klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 december 2011 vernietigd en het bezwaar van [belanghebbende] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college, [wederpartij] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft bij besluit van 9 augustus 1972 vergunning verleend voor het oprichten van een berging op het perceel. Voorts heeft het college bij besluit van 4 juli 1996 bouwvergunning verleend voor het bouwen van een garageberging op het perceel. Het bouwplan, waarvoor bij besluit van 4 juli 1996 bouwvergunning is verleend, is voorzien op dezelfde plaats waar de bij besluit van 9 augustus 1972 vergunde berging was gebouwd. Deze berging is in afwijking van de in 1972 verleende bouwvergunning op een andere plek geplaatst en vervolgens in 2008 teniet gegaan. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge artikel 11.2.3, onder d, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Eersel" op het perceel toegestane maximale oppervlakte voor bijgebouwen.

2. Ingevolge artikel 35.1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, mogen bouwwerken, welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan, dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen twee jaar na het tenietgaan.

Ingevolge artikel 35.5.1 is artikel 35.1 niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 16, lid A, onder 1, sub e, van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "Beschermd dorpsgebied Markt-Hint-Vlierbos" zijn de voor "Erf (E)" aangewezen gronden bestemd voor opslag- en werkruimte, voor tuin en open terreinen, met dien verstande, dat het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage niet zal worden overschreden, waarbij het bebouwingspercentage betrekking heeft op dat gedeelte van de bestemming "Erf (E)" dat bij een woning of ander hoofdgebouw hoort.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgebied Markt-Hint-Vlierbos", voor zover hier van belang, mogen bouwwerken, welke op het tijdstip van het ontwerp ter visie leggen van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip nog gebouwd kunnen worden krachtens een reeds verleende of nog te verlenen bouwvergunning en welke afwijken van het plan, behoudens onteigening overeenkomstig de wet, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking naar de aard en afmetingen niet wordt vergroot.

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming is met het in artikel 35.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan opgenomen bouwovergangsrecht.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201208800/1), is het aan degene die een beroep op het overgangsrecht van een bestemmingsplan doet om de feiten en omstandigheden waarop dat berust aannemelijk te maken.

Weliswaar heeft [wederpartij] gesteld dat het bouwwerk reeds was gebouwd op de plaats waar dit teniet is gegaan voordat de bouwvergunning voor de garageberging bij besluit 4 juli 1996 was verleend en de garageberging was gerealiseerd, maar anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, nu deze stelling niet met concrete gegevens is onderbouwd, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het bouwwerk wordt beschermd door het in artikel 35.1 opgenomen bouwovergangsrecht. De door de rechtbank bij haar oordeel betrokken luchtfoto van 1985, een situatieschets van de garageberging van 4 juli 1996 en een situatieschets bij een besluit van 4 oktober 1988, zijn daartoe onvoldoende, nu daaruit naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden opgemaakt dat de berging reeds was verplaatst voordat de bouwvergunning voor de garageberging was verleend en de garageberging was gerealiseerd. Uit de door [wederpartij] in hoger beroep overgelegde foto's kan eveneens niet worden opgemaakt dat de berging reeds was verplaatst alvorens bouwvergunning voor de garageberging was verleend en de garageberging was gerealiseerd. De rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte overwogen dat de verplaatsing van de berging in overeenstemming was met artikel 16, lid A, onder 1, sub e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgebied Markt-Hint-Vlierbos". Voorts ziet de Afdeling, anders dan [wederpartij] betoogt, evenmin grond voor het oordeel dat de berging wordt beschermd door het in artikel 27, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgebied Markt-Hint-Vlierbos" overgangsrecht, nu de berging is gedraaid en verplaatst naar een andere locatie, zodat niet kan worden gesproken van een gedeeltelijke verandering of vernieuwing als bedoeld in dat artikel. Het bouwplan is dan ook in strijd met het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgebied Markt-Hint-Vlierbos" zodat het bouwovergangsrecht ingevolge artikel 35.5.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kom Eersel" in dit geval niet van toepassing is. Aldus is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan en heeft het college de gevraagde bouwvergunning terecht geweigerd.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het besluit van 9 december 2011 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoeven.

5. Het betoog van [wederpartij] dat het college gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel de gevraagde bouwvergunning niet heeft kunnen weigeren, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 18 maart 2009 in zaak nr. 200805756/1), is de bezwaarschriftenprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld.

Het betoog dat het college bij de weigering bouwvergunning te verlenen in strijd met het fair-playbeginsel heeft gehandeld faalt evenzeer, nu [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van concrete gegevens dat het college in strijd met dit beginsel heeft gehandeld. Dat meer belang is gehecht aan de belangen van [belanghebbende] dan aan de belangen van [wederpartij] betekent nog niet, anders dan zij stelt, dat het college, na heroverweging van het besluit van 25 februari 2011, in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

6. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 9 december 2011 is gelet op het voorgaande ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 en 19 december 2012 in zaak nr. 12/225;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013

407-700