Uitspraak 201304699/1/V3


Volledige tekst

201304699/1/V3.
Datum uitspraak: 8 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 mei 2013 in zaak nr. 13/10167 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling klaagt in grief II dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel van bewaring heeft nagelaten een kenbare belangenafweging te verrichten als bedoeld in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). De vreemdeling betoogt dat hij in dit kader reeds in beroep heeft verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 4 oktober 2011, in zaak nr. 201102760/1/V3 en 5 april 2013, in zaak nr. 201300957/1/V3.

2. Niet in geschil is dat de maatregel van bewaring ten onrechte krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is opgelegd en dat de staatssecretaris de vreemdeling direct op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring had moeten stellen.

3. Ten tijde van de inbewaringstelling op 14 april 2013 was de door de vreemdeling aangehaalde paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 vervangen door paragraaf A6/6.1 van de Vc 2000.

Volgens paragraaf A6/6.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, mag de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 voor vreemdelingen van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog niet is afgewezen, uitsluitend plaatsvinden en voortduren op grond van een daartoe strekkende belangenafweging. De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, die ook hulpofficier van justitie is, neemt over de belangenafweging contact op met de IND. In model M110a of in een proces-verbaal wordt verslag gedaan van dit overleg en de belangenafweging die heeft geleid tot het opleggen of voortduren van de bewaring ondanks de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd willen indienen of ingediend hebben, moet zo beperkt mogelijk geschieden.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201203503/1/V3) dient het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 (thans na wijziging: A6/6.1 van de Vc 2000) is vereist, indien een asielzoeker in bewaring wordt gesteld.

3.2. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt niet dat de staatssecretaris voorafgaand aan de inbewaringstelling op 14 april 2013 een concrete afweging met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag heeft gemaakt. In deze stukken wordt niet gemotiveerd waarom de staatssecretaris heeft besloten de vreemdeling in weerwil van zijn asielaanvraag in bewaring te stellen. Gelet hierop had de maatregel niet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kunnen worden opgelegd. De maatregel is derhalve van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Grief II slaagt.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens door de vreemdeling is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 april 2013 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 14 april 2013 tot 13 mei 2013, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 mei 2013 in zaak nr. 13/10167;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.370,00 (zegge: tweeduizend driehonderdzeventig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;

V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

De voorzitter w.g. Van Dokkum
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2013

480-755