Uitspraak 201302195/1/A4


Volledige tekst

201302195/1/A4.
Datum uitspraak: 3 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de vereniging Vereniging van Strandpachters te Zandvoort, gevestigd te Zandvoort, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2013 in de zaken nrs. 12/3265 en 12/3266 in het geding tussen:

de Vereniging van Strandpachters en anderen,
[appellant sub 2]

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de staatssecretaris de bij besluiten van 1 september, 2 november, 4 en 18 december 2009 op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleende vergunningen voor twaalf offshore windturbineparken in de Noordzee met toepassing van artikel 6.22 van de Waterwet ambtshalve gewijzigd.

Bij uitspraak van 24 januari 2013 heeft de rechtbank de door de Vereniging van Strandpachters en anderen en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Vereniging van Strandpachters en anderen en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging van Strandpachters en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Q10 Offshore Wind B.V. en de naamloze vennootschap N.V. Nuon Duurzame Energie hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201300512/1/A4, ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar de Vereniging van Strandpachters en anderen, vertegenwoordigd door A.L. Korper, bijgestaan door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], bijgestaan door H.W.A. Sturkenboom, de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. R.S.J. Schmull, mr. F.F. Lekkerkerker en mr. R.C.R. Meijerink, en de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. B. Dekker-Barendse, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Q10 Offshore Wind B.V., vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, en N.V. Nuon Duurzame Energie, vertegenwoordigd door mr. A. Kreutzberg en mr. D.N. Broerse, beiden advocaat te Amsterdam, R.G.M. van Ekdom en T.R. Boersma, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet kan het bevoegd gezag een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen of aanvullen.

Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag een vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is gebruikt.

2. Ingevolge het eerste lid van het voorschrift 'geldigheid vergunning', verbonden aan de vergunningen voor de windturbineparken, vervalt de vergunning van rechtswege indien uiterlijk drie jaar na afgifte van de definitieve vergunning de operationele periode niet is aangevangen.

Ingevolge het tweede lid kan de vergunninghouder vóór het in het eerste lid beschreven vervallen van de vergunning een gemotiveerde schriftelijke aanvraag tot verlenging van de periode als bedoeld in het eerste lid indienen bij het bevoegd gezag.

2.1. Bij het besluit van 29 mei 2012 heeft de staatssecretaris het onder 2 vermelde voorschrift vervangen door het volgende voorschrift:

"Overeenkomstig artikel 6.22, tweede lid, van de Waterwet kan het bevoegd gezag een vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is gebruikt."

3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] tegen de ambtshalve wijziging van de op 2 november 2009 aan Nuon verleende vergunning voor het offshore windturbinepark Beaufort en het beroep van de Vereniging van Strandpachters en anderen tegen de ambtshalve wijziging van de op 18 december 2009 aan Q10 Offshore Wind B.V. verleende vergunning voor het offshore windturbinepark Q10, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat [appellant sub 2] niet binnen de gestelde termijn een zienswijze heeft ingediend en dat niet is gebleken dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Ten aanzien van de Vereniging van Strandpachters en anderen heeft de rechtbank overwogen dat hun belang is gelegen in het laten vervallen van de vergunning, hetgeen met de beroepsprocedure niet kan worden bereikt, dat de afstand tot het windturbinepark Q10 zodanig is dat niet kan worden gesproken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang en dat het doel van de Vereniging van Strandpachters in haar statuten te algemeen is geformuleerd om daaronder ook het aanvechten van vergunningen voor het plaatsen van windturbineparken te kunnen begrijpen.

4. De Vereniging van Strandpachters en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant sub 2] bestrijdt dat de fax waarmee hij zijn zienswijze heeft ingediend onleesbaar was. Verder betoogt hij dat zijn belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, nu hij vanuit zijn woning direct zicht heeft op het windturbinepark Beaufort. De Vereniging van Strandpachters en anderen betogen onder meer dat de omwonenden namens wie beroep is ingesteld belanghebbenden zijn bij het besluit van 29 mei 2012, omdat zij vanuit hun woning direct zicht hebben op het windturbinepark Q10 en zij recht hebben op een vrije horizon. Ten aanzien van de Vereniging van Strandpachters betogen zij dat haar statutaire doel voldoende concreet is om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.

4.1. Ingevolge artikel 8.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

4.2. De windturbineparken Q10 en Beaufort zijn gelegen buiten de 12-mijlszone in de Nederlandse exclusieve economische zone, op een afstand van onderscheidenlijk 23 km uit de kust tussen Noordwijk en Zandvoort en 24 km uit de kust van Katwijk, gemeten vanaf de laagste eblijn. Niet in geschil is dat de omwonenden, waaronder [appellant sub 2], zicht hebben op de windturbineparken. Echter, dat zicht is, gelet op de afstand tot de windturbineparken in relatie tot de hoogte van de turbines, niet zodanig dat de omwonenden een persoonlijk, voldoende van anderen te onderscheiden belang hebben, zodat zij niet als belanghebbenden bij het besluit van 29 mei 2012 kunnen worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat in de beantwoording van de zienswijzen onder meer wordt verwezen naar het milieueffectrapport dat is opgesteld ten behoeve van windturbinepark Q10, waaruit volgt dat het windturbinepark door meteorologische omstandigheden vanaf de kust een beperkt deel van de tijd zichtbaar zal zijn. Gelet op het vorenstaande is de vraag of [appellant sub 2] tijdig een zienswijze heeft ingediend niet langer relevant. De rechtbank heeft de beroepen van [appellant sub 2] en de Vereniging van Strandpachters en anderen, voor zover het de omwonenden betreft, terecht, zij het op enigszins andere gronden, niet-ontvankelijk verklaard.

4.3. Ingevolge artikel 1:2. derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006, zaak nr. 200507730/1, volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.

4.4. De Vereniging van Strandpachters heeft op grond van haar statuten ten doel het behartigen van de belangen van haar leden. Dit doel tracht zij onder meer te bereiken door het voeren van overleg en onderhandelingen met het gemeentebestuur van Zandvoort en andere instanties om een gunstige regeling voor de strandexploitatie te krijgen, alsook door het bevorderen van het strandbezoek. De Vereniging van Strandpachters behartigt de belangen van de bij haar aangesloten strandpachters. Gelijk de belangen van de omwonenden zijn de belangen van deze strandpachters, gelet op de afstand tot het windturbinepark en de hoogte van de turbines, niet rechtstreeks bij het besluit van 29 mei 2012 betrokken. Het belang van de strandpachters betreft een collectief belang dat door de vereniging wordt behartigd. Dit belang wordt gelet op het vorenstaande evenmin rechtstreeks geraakt door het besluit van 29 mei 2012. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op enigszins andere gronden, overwogen dat de Vereniging van Strandpachters geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

4.5. Het betoog faalt.

5. Voor zover de Vereniging van Strandpachters en anderen hebben betoogd dat niet-ontvankelijkverklaring van hun beroep in strijd zou zijn met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het Europese effectiviteitsbeginsel, omdat daarmee het beroepsrecht tegen de aanleg van windmolenparken op zee wordt uitgehold, overweegt de Afdeling het volgende.

5.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

Het effectiviteitsbeginsel brengt mee dat nationale procedureregels de uitoefening van de door het Europese recht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken.

5.2. In haar uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200807531/1/H2 heeft de Afdeling overwogen dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM er niet aan in de weg staat dat iemand die op zodanige afstand van te kappen bomen woont dat die kap geen (noemenswaardige) invloed heeft op zijn directe woon- en leefomgeving, naar nationaal recht in zijn bezwaar tegen de daarvoor verleende kapvergunning niet-ontvankelijk wordt verklaard. Schending van deze bepaling achtte de Afdeling in voornoemde uitspraak niet aan de orde. De Afdeling ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding voor een ander oordeel. De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van de Vereniging van Strandpachters en anderen is derhalve niet in strijd met het effectiviteitsbeginsel.

Het betoog faalt.

6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013

628.