Uitspraak 201301238/1/R6


Volledige tekst

201301238/1/R6.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. (hierna: Ahold), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Albert Heijn B.V. (hierna: Albert Heijn), beide gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad, en [appellant C] en anderen, wonend te Doetinchem,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Saronixterrein e.o.-2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Doetinchem heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, mr. F.T.A. Hendriks en P. ten Klei, en de raad, vertegenwoordigd door R. Hendriksen en ing. J. Wassink, zijn verschenen. Voorts is Goldewijk Projectontwikkeling B.V. (hierna: Goldewijk), vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Ruiter, gehoord.

Overwegingen

Plan

1. Het plan voorziet in het mogelijk maken van vrijstaande woningen, twee-onder-éénkapwoningen, rijwoningen, zorgwoningen, appartementen en een of meer supermarkten met daarboven appartementen, aan de Keppelseweg, Nemahoweg, IJsselstraat en het Zaagmolenpad te Doetinchem, plaatselijk bekend als Saronixterrein.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Ontvankelijkheid

3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep voor zover dat is ingesteld door Ahold.

3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. Ahold is eigenaar van een pand aan de Rozengaardseweg in Doetinchem, dat zij verhuurt aan Albert Heijn voor een supermarkt. Het pand bevindt zich op een afstand van ongeveer een km van het plandeel waar een of meer supermarkten kunnen worden gerealiseerd.

3.3. Uit de statuten volgt dat Ahold enig aandeelhouder is van Albert Heijn en als bestuurder van Albert Heijn alleen en zelfstandig bevoegd is. Gelet daarop is het belang van Ahold zo verweven en loopt dit belang zo parallel met dat van Albert Heijn, dat Ahold kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep is, ook voor zover ingesteld door Ahold, ontvankelijk.

Ingetrokken beroepsgronden

4. Ter zitting hebben Albert Heijn, Ahold en [appellant C] en anderen de beroepsgronden over de aspecten geluid en flora en fauna ingetrokken.

Crisis- en herstelwet

5. Nu het bestreden besluit is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing op dit besluit.

6. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Chw, zoals dat luidde ten tijde van belang, en dat deel uitmaakte van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Ingevolge artikel 1.9, zoals dat luidde ten tijde van belang, en dat deel uitmaakte van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Supermarkten

7. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen betogen dat er geen marktruimte is voor de voorziene supermarkt(en). Zij voeren daartoe aan dat zich leegstand voordoet in Doetinchem en dat sprake is van een krimpende bevolking en daling van bestedingen. Zij brengen naar voren dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met regionaal en gemeentelijk beleid, dat is vastgelegd in het rapport "Demografische ontwikkelingen Achterhoek 2010-2014" (hierna: rapport Demografische ontwikkelingen) van de Regio Achterhoek, het rapport "Regionale Woonvisie Achterhoek 2012-2020" van 18 oktober 2010 (hierna: Regionale Woonvisie), de "Structuurvisie nieuwe stijl Regio Achterhoek, Speerpunten voor het regionale ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020" (hierna: Regionale Structuurvisie), het "Supermarktenbeleid Doetinchem" van 12 november 2009 (hierna: Supermarktenbeleid) en de door de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland opgestelde "Agenda voor de toekomst voor detailhandelsbeleid regio Achterhoek" van maart 2012 (hierna: Detailhandelsagenda). Het distributieplanologisch onderzoek van MKB Adviseurs B.V. van 9 februari 2012 (hierna: DPO), dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is volgens hen mede daarom gebaseerd op onjuiste gegevens. Zij betogen verder dat de raad artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en artikel 23, lid 23.1 en lid 23.2, van de Ruimtelijke verordening Gelderland (hierna: Verordening) niet bij het besluit heeft betrokken.

De Afdeling begrijpt het betoog van Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen verder aldus dat zij betogen dat de raad ruimtelijke maatregelen had moeten treffen om leegstand en achteruitgang van het woon- en leefklimaat en ondernemersklimaat tegen te gaan.

8. De mogelijkheid om supermarkten te realiseren is voorzien op gronden met de bestemming "Gemengd-3".

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover hier van belang, wonen op de verdieping en supermarkt(en), met een zoals in de aanduiding "maximum vloeroppervlakte; bruto (m2)" maximaal bruto vloeroppervlak, waarvan maximaal 2300 m2 op de begane grond is toegelaten en 120 m2 op de eerste verdieping.

Op de verbeelding is als maximum vloeroppervlakte een bvo van 2.420 m2 weergegeven.

9. Volgens de plantoelichting is met het plan invulling gegeven aan het uitgangspunt van een evenwichtige spreiding van supermarkten nabij het centrum. Om dat bereiken dient de concentratie van het aanbod van supermarkten aan de oostzijde van de stad te worden tegengegaan. Dit uitgangspunt is neergelegd in zowel het Supermarktenbeleid als in de door de raad ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet vastgestelde "Actualisatie Detailhandelsbeleid 2012-2015" (hierna: Actualisatie Detailhandelsbeleid), die beide in de plantoelichting worden aangehaald. In de plantoelichting staat dat om een evenwichtige spreiding te bereiken de raad de vestiging van supermarkten op de locaties Saronix en Hamburgerbroek, ten westen onderscheidenlijk ten zuiden van het centrum, wil faciliteren, waarbij ook de loop- en fietsafstand een rol speelt. Bij het Saronixterrein is volgens de plantoelichting sprake van een gat in de detailhandelsstructuur door de woningbouw die in het plan is voorzien en de woningbouw die nabij het plan, in het zogenoemde project Heelweg, mogelijk is gemaakt. In de plantoelichting is voorts in aanmerking genomen dat twee bestaande supermarkten aan de Terborgseweg onderscheidenlijk De Veentjes, beide in het oosten van Doetinchem, zullen verdwijnen, hetgeen volgens de raad kansen biedt om een meer evenwichtige spreiding van supermarkten te bereiken.

10. Uit het DPO volgt dat Doetinchem een bovenregionaal verzorgend centrum is in de Achterhoek. Volgens het DPO is in Doetinchem sprake van enige distributieve marktruimte voor uitbreiding van het aanbod van supermarkten met 1.100 m². De omvang van de supermarktvestiging(en) die het plan mogelijk maakt gaat boven deze marktruimte uit, maar tezamen met de ontwikkelingen ten behoeve van onder meer supermarkten die op het Intermecoterrein aan de C. Missetstraat en de J.F. Kennedylaan in Doetinchem zijn beoogd, wordt volgens het DPO ingespeeld op de wens om een betere spreiding van het supermarktaanbod rondom het stadscentrum te realiseren, waarbij de bereikbaarheid en parkeerbalans zullen worden verbeterd. Daarbij wordt rekening gehouden met een mogelijke verplaatsing van bestaande supermarkten elders in Doetinchem naar de nieuwe locaties, wat volgens het DPO bijdraagt aan een versterking van de distributieve structuur en een kwalitatieve impuls geeft. Omdat de detailhandelsstructuur in de sector dagelijkse artikelen juist wordt versterkt, zal de vestiging van een supermarkt zoals in het plan is voorzien volgens het DPO niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur.

10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 en van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woning hun dagelijkse boodschappen en geregelde inkopen kunnen doen.

Gelet hierop is in het kader van een bestemmingsplanprocedure een eventueel overaanbod en de daarmee samenhangende eventuele invloed op de concurrentiepositie van de betrokken ondernemers niet van belang voor het antwoord op de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.

10.2. Anders dan Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen betogen is in het DPO rekening gehouden met de mogelijke vestiging van een supermarkt op het Intermecoterrein en met de supermarkt aan de J.F. Kennedylaan. Verder is in het DPO rekening gehouden met het aanbod van speciaalzaken in dagelijkse goederen. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

Het betoog biedt voor het overige evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op het DPO heeft mogen baseren.

In het DPO is uitgegaan van een doorgroei naar ongeveer 45.000 inwoners in 2015 op basis van het aantal inwoners per 1 januari 2011 en de nieuw te bouwen woningen in Doetinchem. De door Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen genoemde omstandigheid dat in de Regionale Woonvisie, waar de Regionale Structuurvisie naar verwijst, staat dat in Doetinchem in de periode 2010-2020 nog 2.185 woningen kunnen worden gebouwd en de omstandigheid dat uit het rapport Demografische ontwikkelingen en de Regionale Structuurvisie volgt dat de bevolking in de Achterhoek in dertig jaar zal dalen van 300.000 inwoners in 2010 naar 275.000 inwoners in 2040, betekenen op zichzelf niet dat in het DPO niet mocht worden uitgegaan van een inwoneraantal in Doetinchem van 45.000 in 2015. Het door Ahold, Albert Heijn en [appellant C] in dit verband toegepaste aantal van 43.000 inwoners is slechts op eigen verwachtingen gebaseerd. Dit aantal wordt niet gestaafd door nadere onderzoeksgegevens. Dat geldt ook voor het door hen toegepaste lokaal bestedingscijfer. De Afdeling ziet verder in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aankopen via internet niet buiten beschouwing mocht laten, gezien zijn onbetwiste standpunt dat de betekenis van internet bij dagelijkse goederen geen rol van doorslaggevende betekenis speelt.

Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar het DPO niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot het verdwijnen van een zodanig deel van het winkelaanbod dat voor de inwoners van het verzorgingsgebied wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun dagelijkse boodschappen en geregelde inkopen.

10.3. In het DPO is uitgegaan van het streven van de raad om een betere spreiding van supermarkten in Doetinchem te bereiken. Daarbij is in het DPO onderkend dat een aantal bestaande supermarkten mogelijk zal worden verplaatst naar de nieuwe ontwikkelingslocaties. De raad heeft bij de vaststelling van het plan het verdwijnen van twee bestaande supermarkten aan de Terborgseweg onderscheidenlijk De Veentjes, beide aan de oostzijde van de stad, in aanmerking genomen voor het bereiken van een meer evenwichtige spreiding van supermarkten. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de woningen die nabij het plangebied, in het zogenoemde project Heelweg, mogelijk zijn gemaakt, grotendeels zijn gerealiseerd. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan verdere gevolgen heeft voor het ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit van bestaande winkelgebieden in de vorm van verschraling en leegstand in zodanige mate, dat moet worden geoordeeld dat de raad daar uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid doorslaggevende betekenis aan had behoren te geven. Zij hebben niet onderbouwd dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

11. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

11.1. De vestiging van een of meer supermarkten, zoals in het plan is voorzien, is een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

De Afdeling stelt vast dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet in de plantoelichting is betrokken. Ter zitting heeft de raad echter toegelicht dat zich een actuele regionale behoefte voordoet, als bedoeld in het tweede lid, onder a, waarbij de raad heeft gewezen op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte, waaronder de nagestreefde spreiding van supermarkten, zoals in het DPO is uiteengezet, evenals op de bovenregionale functie van Doetinchem. Voorts heeft de raad ter zitting een onderbouwing gegeven als bedoeld in het tweede lid, onder b. De raad heeft in dit verband naar voren gebracht dat het terrein waarop de ontwikkeling in het plan is voorzien een voormalig bedrijventerrein betreft dat voor herstructurering in aanmerking komt. Omdat de stedelijke ontwikkeling is voorzien in bestaand stedelijk gebied, is het tweede lid, onder c, niet aan de orde.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat recht is gedaan aan het betoog van Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen. Het gebrek kan worden gepasseerd met artikel 1.5 Chw, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor worden benadeeld.

12. Ingevolge artikel 23, lid 23.1, van de Verordening gaan in een bestemmingsplan nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste van de bestaande detailhandelsstructuur.

Ingevolge artikel 23, lid 23.2, wordt in de plantoelichting aangegeven hoe een nieuwe detailhandelsontwikkeling zich verhoudt tot lid 23.1 en een eventuele intergemeentelijke samenwerking ter zake van detailhandel.

12.1. Volgens de toelichting bij deze artikelen van de Verordening worden onder de bestaande detailhandelsstructuur zowel de leefbaarheid en de economische vitaliteit van stadscentra en wijken als de beschikbaarheid van een voldoende voorzieningenniveau op voor bewoners van een bepaald gebied aanvaardbare afstand verstaan. Uit het DPO volgt dat de mogelijkheid die in het plan is voorzien voor de vestiging van een of meer supermarkten niet ten koste gaat van de bestaande detailhandelsstructuur. De Afdeling stelt echter vast dat in strijd met artikel 23, lid 23.2 van de Verordening in de plantoelichting niet is aangegeven hoe de ontwikkeling die het plan in zoverre mogelijk maakt zich verhoudt tot een eventuele intergemeentelijke samenwerking ter zake van detailhandel. Ter zitting heeft de raad echter aangegeven dat wordt voorzien in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, zoals hiervoor is overwogen.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat recht is gedaan aan het betoog van Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen. Het gebrek kan worden gepasseerd met artikel 1.5 Chw, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor worden benadeeld.

13. Voor zover Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen een beroep doen op beleid van de provincie Noord-Brabant, slaagt het niet, omdat Doetinchem niet in die provincie is gesitueerd. De raad is daarom niet gehouden rekening te houden met dat beleid. Dat geldt evenzeer voor de door de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland opgestelde Detailhandelsagenda. Het daarop betrekking hebbende betoog slaagt evenmin.

14. Het uitgangspunt van een evenwichtige spreiding van supermarkten nabij het centrum van Doetinchem is vastgelegd in het Supermarktenbeleid en in de tevens in het plan in aanmerking genomen Actualisatie Detailhandelsbeleid. Gezien het voorgaande en ook anderszins biedt het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft het mogelijk maken van een of meer supermarkten in strijd is met het door de raad ten aanzien van de vestiging van supermarkten gevoerde beleid. Voor zover het betoog daartoe strekt, slaagt het niet.

Woningen

15. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen betogen dat er geen behoefte is aan de te realiseren woningen. Zij voeren daartoe aan dat geen rekening is gehouden met de Regionale Woonvisie en met de "Woonvisie Doetinchem 2020" (hierna: Woonvisie Doetinchem), van 6 december 2012, waaruit volgens hen volgt dat minder woningen kunnen worden gebouwd dan voorzien in verband met de afnemende vraag. Zij verwijzen in dit verband tevens naar een krantenbericht, waarin staat dat slechts 73 woningen in het plangebied zullen worden gerealiseerd, terwijl het plan in meer woningen voorziet. Zij brengen verder naar voren dat de plantoelichting wat het aantal te realiseren woningen betreft niet overeenstemt met het aantal van 94 woningen in de planregels, omdat in de plantoelichting een aantal van 96 woningen wordt genoemd. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen betogen voorts dat in artikel 4, lid 4.1, van de planregels het aantal te realiseren woningen ten onrechte niet aan een maximum is gebonden.

16. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraken van 1 september 2010, in zaak nr. 200905415/1/R3 en van 4 april 2012 in zaak nr. 201005764/1/R4) hoeft een krimp van de bevolking in een gemeente niet per definitie met zich te brengen dat in een gemeente geen behoefte aan nieuwe woningen is of kan ontstaan. Dit ontslaat de raad evenwel niet van de verplichting inzichtelijk te maken in hoeverre met een krimpende bevolking rekening is gehouden bij de vaststelling van het plan en in hoeverre onder ogen is gezien of het plan binnen een termijn van tien jaar kan worden uitgevoerd.

17. In de Regionale Woonvisie en de Woonvisie Doetinchem is rekening gehouden met veranderingen in de bevolkingsopbouw. In beide visies staat dat in Doetinchem in de periode 2010-2020 nog 2.185 woningen kunnen worden gebouwd. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan tot overschrijding van dat aantal zal leiden. In de Regionale Woonvisie en de Woonvisie Doetinchem staat verder dat de woningvoorraad moet worden afgestemd op de veranderende lokale vraag onderscheidenlijk dat het woningbouwprogramma dient te worden aangepast aan de kwalitatieve woningbehoefte. In de plantoelichting staat dat het voorheen ter plaatse geldende plan "Torenallee 2008" niet voldeed aan de marktvraag. Daarom is het voorliggende plan opgesteld. Het plan maakt de realisatie van verschillende woningtypen mogelijk, te weten vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en startersappartementen, in verschillende prijscategorieën. Daardoor wordt volgens de plantoelichting een bredere doelgroep aangesproken en is het aanbod beter afgestemd op de huidige vraag uit de markt. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Het betoog van Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen biedt gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat zich in zoverre strijd met de Regionale Woonvisie en de Woonvisie Doetinchem voordoet.

Voorts volgt uit de door de raad overgelegde Taskforcerapportage van maart 2012, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, dat de in het plan voorziene woningbouw als een kansrijk project wordt beschouwd omdat het aansluit bij de marktvraag, in tegenstelling tot een aantal woningbouwprojecten elders in de gemeente ten aanzien waarvan vanwege de ontwikkelingen op de woningmarkt een boekhoudkundige sanering heeft plaatsgevonden, een fasering is ingevoerd of rekening wordt gehouden met een herprogrammering.

De Afdeling ziet gezien het voorgaande in hetgeen Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er behoefte is aan de in het plan voorziene woningen. Het door Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen overgelegde krantenbericht geeft de Afdeling geen aanleiding voor een andere conclusie.

18. Omdat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt leidt het betoog dat de plantoelichting wat betreft het aantal te realiseren woningen niet overeenstemt met de planregels niet tot het daarmee beoogde doel.

19. Het betoog dat het aantal woningen in artikel 4, lid 4.1, van de planregels niet aan een maximum is gebonden mist feitelijke grondslag.

19.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Gemengd-2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen en zorg, met maximaal 28 zorgwoningen; of

b. wonen, het aantal woningen zal ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal bedragen.

De aanduiding op de verbeelding geeft een aantal van 20 weer.

19.2. Het plan biedt derhalve de mogelijkheid om maximaal 28 zorgwoningen te realiseren bij maatschappelijke voorzieningen of ten hoogste 20 woningen.

Uitvoerbaarheid

20. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen betogen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, onder verwijzing naar de tussen Goldewijk en de gemeente gesloten anterieure overeenkomst. Volgens hen kan de overeenkomst worden ontbonden, omdat zich een onvoorziene omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 19 van die overeenkomst, die is gelegen in een ingrijpende wijziging van de marktomstandigheden voor woningbouw in Doetinchem, nu een gemiddelde prijswijziging van meer dan 10% ten opzichte van het niveau van per de datum van de ondertekening van de overeenkomst aan de orde is. Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen verwijzen in dit verband naar cijfers van NVM. Verder betogen Ahold, Albert Heijn en [appellant C] en anderen onder verwijzing naar een krantenbericht dat de financiële situatie van Goldewijk aanleiding geeft voor de verwachting dat het project niet zal worden uitgevoerd.

Tevens brengen zij naar voren dat het plan voor zover het de woningen betreft niet uitvoerbaar is omdat de bouw ervan afhankelijk is van de vestiging van de supermarkt(en).

21. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid en onder f, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.

22. Ter zitting heeft Goldewijk toegelicht dat het plangebied gezien de situering nabij het centrum en uitvalswegen een goede locatie is voor de ontwikkeling van het project, dat reeds een aantal jaren in voorbereiding is. Het plan speelt volgens Goldewijk in op de marktvraag gezien de beoogde variatie in de te realiseren woningbouw. Goldewijk is daarom voornemens het project tot uitvoering te brengen. Voorts hebben zich volgens Goldewijk reeds gegadigden gemeld voor de vestiging van een supermarkt. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.

Het aangevoerde biedt daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. De verwijzing naar een krantenbericht geeft geen aanleiding voor een andere conclusie.

23. Het betoog dat ertoe strekt dat het plan voor zover het de woningen betreft niet uitvoerbaar is, omdat de supermarkt(en) niet zullen worden gerealiseerd, faalt gezien het voorgaande.

Conclusie

24. Het aangevoerde biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan voor zover het de bestreden plandelen betreft niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het beroep is ongegrond.

Voor zover de raad betoogt dat artikel 1.9 van de Chw aan de vernietiging van het besluit in de weg staat behoeft dat daarom geen bespreking.

Proceskostenveroordeling

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Duursma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

378.