Uitspraak 201209707/1/A1


Volledige tekst

201209707/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 september 2012 in zaak nr. 11/1417 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college geweigerd aan [appellante] ontheffing te verlenen voor het realiseren van (studenten)kamers in een gedeelte van een kantoorpand, gelegen op het perceel [locatie] te Maastricht.

Bij besluit van 29 juni 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Maas en Jeker" bestemd is voor "kantoordoeleinden - groter dan 250 m² bedrijfsvloeroppervlak (K)" en dat het realiseren van studentenkamers met deze bestemming in strijd is.

2. Ingevolge artikel 7, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders onder voorwaarden bevoegd voor de op de plankaart als kantoordoeleinden groter dan 250 m² bedrijfsvloeroppervlak (K) aangegeven gronden vrijstelling te verlenen voor de bouw van woningen.

Ingevolge artikel 1, onder 62 wordt onder woning verstaan: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

3. Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 7, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften ontheffing te verlenen voor de studentenkamers. Daartoe heeft het overwogen dat het niet bevoegd is om met toepassing van dit planvoorschrift ontheffing te verlenen. Het verlenen van ontheffing of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is voorts in strijd is met het gemeentelijk woonbeleid, zoals neergelegd in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2010-2019 en het woningbouwprogramma 2010-2019, aldus het college.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een samenstel van studentenkamers niet als woning kan worden aangemerkt en daarmee heeft miskend dat het college bevoegd was om ontheffing te verlenen met toepassing van artikel 7, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften.

4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2009 in zaak nr.200807891/1/H1, overwogen dat alleenstaande studenten niet de intentie hebben om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te gaan zodat geen sprake is van huisvesting van één huishouden en daarmee niet van een woning in de zin van de planvoorschriften.

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe voert zij aan dat het college ten onrechte ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat het gemeentelijke woonbeleid nog onverkort geldt, nu het er volgens haar voor moet worden gehouden dat op dat moment nieuw beleid tot stand was gekomen. [appellante] stelt in dit verband dat een paar dagen na de zitting een nieuwe woonagenda is bekend gemaakt met het doel, naar zij stelt, om 1.000 studentenwoningen extra te realiseren. [appellante] doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

5.1. [appellante] heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank niet bestreden dat het realiseren van studentenhuisvesting op de onderhavige locatie in strijd is met het ten tijde van het besluit op bezwaar van 29 juni 2011 geldende gemeentelijk woonbeleid. Dat nadien nieuw beleid is vastgesteld waarmee de studentenkamers in overeenstemming zouden zijn, betreft, wat daar verder van zij, een omstandigheid van na het besluit van 29 juni 2011 die geen rol kan spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit.

5.2. De stelling van [appellante] dat zij heeft bepleit dat het college voor een pand elders in Maastricht wel bereid is geweest vrijstelling te verlenen, is voorts onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de rechtbank het door [appellante] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel op onjuiste gronden heeft verworpen.

5.3. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

580.