Uitspraak 201109470/1/R4


Volledige tekst

201109470/1/R4.
Datum uitspraak: 20 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Emmen,

en

de raad van de gemeente Emmen,
verweerder

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, De Verbinding" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.D.M. Knegt, werkzaam bij ARAG, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen en door mr. M. Groenewegen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor de realisatie van een tunnel voor een deel van de Hondsrugweg in Emmen, ter verbinding van het bestaande centrum met het zogenoemde "belevenspark" dat in de toekomst aan de westzijde van het centrum van Emmen wordt ontwikkeld. Voorts voorziet het plan in de mogelijkheid om het gebied bovengronds als centrumplein in te richten.

2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende nu hij op ongeveer 200 m afstand van het plangebied woont. Tussen het plangebied en de woning van [appellant] staat beplanting en bebouwing, aldus de raad. Dat [appellant] onder bepaalde omstandigheden geluid kan horen van evenementen die op het in het plan voorziene centrumplein plaatsvinden maakt hem volgens de raad evenmin belanghebbende, vanwege het ontbreken van een onvoldoende onderscheidend belang ten opzichte van andere omwonenden.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.2.2. [appellant] woont, naar ter zitting is vastgesteld, op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied. Het plan voorziet in de realisering van een plein met een lengte van ongeveer 250 m, welk plein ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels mede is bestemd voor het houden van evenementen. Vanwege de afstand tussen het plein en de woning van [appellant] is het niet uitgesloten dat hij in of rond zijn woning gevolgen kan ondervinden van eventueel op het plein te houden evenementen. Verder is ter zitting namens de raad erkend dat [appellant] vanuit zijn woning zicht heeft op althans een deel van het plangebied. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. De aanwezigheid van bebouwing en beplanting op de gronden tussen zijn woning en delen van het plangebied en de omstandigheid dat behalve [appellant] ook andere omwonenden gevolgen kunnen ondervinden van wat het plan mogelijk maakt doen aan het voorgaande niet af.

2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Gemengd", die aan een groot deel van het plangebied is toegekend, voor zover deze bestemming het mogelijk maakt het plein te gebruiken voor evenementen. Volgens [appellant] bevat het plan ten onrechte geen bepaling waaruit volgt onder welke voorwaarden een evenement is toegestaan. Evenmin bevat het plan een definitie van het begrip evenement waaruit blijkt welke evenementen zijn toegestaan. Het voorgaande brengt met zich dat de mogelijkheid tot het houden van evenementen volgens [appellant] onbegrensd is, wat het plan rechtsonzeker maakt. Hij verwijst in dat verband naar de uitspraken van de Afdeling van 5 januari 2011, in zaaknr. 200904136/1/R3, en van 16 februari 2011, in zaaknr. 200903724/1/R3.

[appellant] voert voorts aan dat het plan zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat en overlast als gevolg van de evenementen die worden mogelijk gemaakt. Het geluidrapport dat de raad ten behoeve van het plan heeft laten opstellen is volgens hem onvolledig en bevat onjuiste uitgangspunten.

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het opnemen van een regeling met beperkingen wat betreft het toegestane aantal, duur en soort evenementen in het plan niet nodig is, omdat de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) en de Beleidsregel evenementenbeheer gemeente Emmen de evenementen voldoende reguleren. Anders dan in de door [appellant] aangehaalde uitspraken is dit beleid niet uitsluitend gericht op handhaving van de openbare orde, maar ook op andere aspecten die een rol kunnen spelen bij het toestaan van evenementen, aldus de raad. Gelet daarop is volgens de raad een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat niet aan de orde. De raad verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2011, 201006965/1/R3.

2.3.2. Het gehele plangebied, met uitzondering van het parkeerterrein in het zuidwesten daarvan, heeft de bestemming "Gemengd".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor pleinen, met inbegrip van markten en evenementen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten.

2.3.3. Zoals de Afdeling, mede onder verwijzing naar de door [appellant] aangehaalde uitspraken, heeft overwogen in haar uitspraak van 29 februari 2012 in zaaknr. 201002029/1/T1/R2, ligt het op de weg van de planwetgever om omtrent, onder meer, het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten en de maximale bezoekersaantallen voorschriften te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is. Het gaat hier om de beoordeling en de afweging of een bestemming die gedurende de planperiode evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet vergunning op grond van de APV wordt verleend. Regulering van evenementenvergunningen in de APV geschiedt immers met name vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde, en waarborgt niet de vereiste planologische rechtszekerheid. Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat de APV en de Beleidsregel evenementenbeheer gemeente Emmen mogelijkheden bieden om het houden van evenementen te reguleren, anders dan de raad stelt, geen reden kan zijn een planologische regeling van evenementen in het bestemmingsplan achterwege te laten.

Het beroep van de raad op de uitspraak van 8 juni 2011 slaagt niet, omdat de omstandigheden van het daar besliste geval - evenementen als ondergeschikt doeleinde van de bestemming Groen, het incidentele karakter van de te houden evenementen en het feit dat deze al jaarlijks werden gehouden, alsmede de omvang van het terrein en de aard van de omgeving - verschillen van de omstandigheden die hier aan de orde zijn. Anders dan in die zaak heeft de raad zich in het nu voorliggende geval niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de omstandigheden, uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid kon worden afgezien van regulering in het plan.

2.4. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de zinsnede "en evenementen" in artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft om die reden thans geen bespreking.

2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in de naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Emmen van 26 mei 2011, kenmerk 0811808, voor zover het betreft de zinsnede "en evenementen" in artikel 3, lid 3.1, onder a van de planregels;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Emmen tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Emmen aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012

568-718