Uitspraak 201101804/1/H2


Volledige tekst

201101804/1/H2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de gemeente Groesbeek,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2010 in zaak nr. 10/1999 in het geding tussen:

de gemeente,

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2009 heeft de minister de gemeente laten weten haar declaratie van € 77.054,00 voor de kosten van opsporing van explosieven voor het project Centrum Groesbeek in het budgetjaar 2009 niet in behandeling te nemen.

Bij besluit van 27 april 2010 heeft de minister het door de gemeente daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de gemeente daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeente bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2011.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2011, waar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. M. Rotteveel, advocaat te Nijmegen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 14 van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: het Bijdragebesluit 2006), zoals dat tot 1 oktober 2009 luidde, heeft een declaratie voor een opsporing als inhoud:

a. de feitelijke aard van het aangetroffen conventionele explosief of de conventionele explosieven;

b. de feitelijke straal van de schervengevarenzone;

c. de feitelijke ligging van het conventionele explosief of de conventionele explosieven ten opzichte van een woonkern of een kwetsbare infrastructuur;

d. de werkzaamheden die blijkens de dag- of weekstaten zijn verricht als gevolg van de opsporing van het aangetroffen conventionele explosief of de aangetroffen conventionele explosieven;

e. de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van schade;

f. de datum waarop de opsporingswerkzaamheden zijn beëindigd;

g. een gespecificeerde opgave van de gemaakte kosten.

Volgens artikel 1 van de Beleidsregels uitvoering Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: de Beleidsregels 2006) worden de daarin beschreven beleidsregels in acht genomen bij de uitvoering van het Bijdragebesluit 2006.

Volgens artikel 8, voor zover thans van belang, dient een gemeente op grond van artikel 14 van het Bijdragebesluit 2006 bij het indienen van een declaratie informatie over bijvoorbeeld de feitelijke straal van de schervengevarenzone over te leggen. Als blijkt dat bepaalde informatie reeds bij de melding van het project is overgelegd, kan de gemeente bij het indienen van de betreffende declaratie volstaan met verwijzen naar die melding en de vindplaats van de eerder overgelegde informatie.

2.2. Aan het besluit van 23 november 2009, gelezen in samenhang met het besluit van 27 april 2010, is ten grondslag gelegd dat de gemeente verscheidene bijlagen, als bedoeld in artikel 14 van het Bijdragebesluit 2006, niet binnen de daarvoor bij brief van 30 oktober 2009 gestelde termijn van twee weken heeft ingeleverd, zodat niet is voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

2.3. De gemeente betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu uit de luchtfoto die bij de declaratie is overgelegd niet de feitelijke straal van de schervengevarenzone blijkt, niet alle op grond van artikel 14 van het Bijdragebesluit 2006 vereiste gegevens binnen de geboden hersteltermijn zijn overgelegd. Daartoe voert zij aan dat de door de minister gevraagde informatie blijkt uit het Projectplan voor het detecteren en benaderen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied Hüsenhoff te Groesbeek van 20 juni 2008 (hierna: het projectplan) en dat zij bij de declaratie naar het projectplan heeft verwezen. Verder voert zij aan dat die informatie ook uit de luchtfoto, bezien in samenhang met de bij de declaratie overgelegde Tussenrapportage benaderen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied Hüsenhoff te Groesbeek van 13 mei 2009 (hierna: de tussenrapportage), valt af te leiden.

2.3.1. De schervengevarenzone is op de luchtfoto ingetekend, maar omdat de schaal van de tekening niet is vermeld, is de feitelijke straal van de schervengevarenzone in m¹ daarmee niet gegeven. Verder heeft de gemeente bij de declaratie niet verwezen naar een vindplaats van de vereiste, ontbrekende stukken in het projectplan dat zij bij de aanmelding van de opsporingswerkzaamheden op 20 november 2008 heeft overgelegd. De minister was derhalve, gelet op artikel 8 van de Beleidsregels 2006, niet gehouden om het projectplan in samenhang met de tussenrapportage te bezien en ook het plan bij de beoordeling van de declaratie te betrekken, nog daargelaten dat uit het projectplan slechts de vermoedelijke straal van de schervengevarenzone blijkt.

Het betoog faalt.

2.4. De gemeente betoogt voorts dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in het standpunt dat, ondanks het ontbreken van de feitelijke straal op de luchtfoto met de cirkelvormige schervengevarenzone, het niet onmogelijk was om de declaratie in behandeling te nemen en deze te beoordelen.

2.4.1. Dit betoog faalt evenzeer. Vaststaat, gelet op hetgeen onder 2.3.1 is overwogen, dat niet was voldaan aan het in artikel 14, aanhef en onder b, van het Bijdragebesluit 2006 gestelde wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. De minister heeft derhalve een juiste toepassing gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Voor zover de gemeente bedoelt te betogen dat de vóór het nemen van het besluit van 23 november 2009 overgelegde gegevens en bescheiden voldoende waren voor het beoordelen van de aanvraag, kan dat betoog, wat daar verder van zij, derhalve niet tot de conclusie leiden dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld.

2.5. De gemeente betoogt ten slotte dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in het standpunt dat, nu de ontbrekende gegevens en bescheiden na het nemen van het besluit van 23 november 2009 alsnog zijn overgelegd, de minister, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2008 in zaak nr. 200706919/1, JB 2008/196), die gegevens en bescheiden om redenen van doelmatigheid bij de heroverweging had kunnen betrekken en alsnog een inhoudelijk besluit had kunnen nemen.

2.5.1. Zoals de Afdeling onder meer in voormelde uitspraak heeft overwogen, is het bestuursorgaan na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet gehouden ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd, bij de heroverweging in aanmerking te nemen, maar staat dit het bestuurorgaan wel vrij. Het betreft een discretionaire bevoegdheid die terughoudend door de rechter dient te worden getoetst.

In het betoog van de gemeente zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de minister de na het nemen van het besluit van 23 november 2009 alsnog overgelegde gegevens en bescheiden niet in redelijkheid buiten beschouwing heeft kunnen laten.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011

452.