Uitspraak 201002954/1/T1/M3


Volledige tekst

201002954/1/T1/M3.
Datum uitspraak: 27 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te [woonplaats],
5. de stichting Stichting Rondweg Oudenbosch (hierna: de Stichting), gevestigd te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te [woonplaats],
7. Boomkwekerij Vecoplant, gevestigd te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
8. [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 8]), wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Halderberge het bestemmingsplan "Rondweg Oudenbosch"vastgesteld. Dit besluit is op 18 februari 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, Vecoplant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, en [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 1 maart 2011 ter zitting gevoegd behandeld met zaak 201003194/1/M3, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. E.T. Stevens, [appellant sub 2], in persoon, [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. B.J. Bollen, advocaat te Tilburg, de Stichting, vertegenwoordigd door M.C.E. Brouwer en Q.K. Broere, [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans, A.M.J. Veraart, en J.W. van den Boogert, allen werkzaam bij de gemeente, en mr. M.E.C. Mutsaers, werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud, zijn verschenen.
Tevens is [belanghebbende], bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, ter zitting als partij gehoord.
Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. Door het bestemmingsplan wordt de aanleg van een rondweg ten zuiden van de kern Oudenbosch planologisch mogelijk gemaakt. Voorts is de bestemming van in het plangebied gelegen percelen vastgesteld.

Ontvankelijkheid

2.3. De raad betoogt dat de Stichting niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de feitelijke werkzaamheden van de Stichting blijkt volgens de raad dat zij louter is opgericht om bestuursrechtelijke procedures te voeren.

2.3.1. De Afdeling is, anders dan de raad, van oordeel dat de Stichting belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is. Daartoe neemt zij in aanmerking dat de Stichting krachtens haar statutaire doelstelling, waarin zij zich ten doel heeft gesteld te fungeren als platform ter behandeling van de belangen van die bewoners van Oudenbosch die met het voornemen (en de eventuele uitwerking daarvan) van de gemeente Halderberge tot het aanleggen van een "Rondweg Oudenbosch" te maken krijgen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden, waaronder het optreden als overlegpartner voor de gemeente en het informeren van bewoners door middel van een website, een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.

Intrekking beroepsgronden

2.4. [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat het akoestisch rapport niet ter inzage is gelegd. [appellant sub 8] heeft aangevoerd dat de verkeersproblemen in Bosschenhoofd verergerd worden. Deze beroepsgronden zijn ter zitting ingetrokken.

Procedureel

2.5. [appellant sub 6] en [appellant sub 2] betogen dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Zo is een burgerinitiatief met betrekking tot het besluit, dat tijdig was ingediend en goedgekeurd, pas op 11 februari 2010 in de raadsvergadering behandeld, terwijl het bestemmingsplan al een week eerder was vastgesteld.

2.5.1. De raad voert aan dat het burgerinitiatief op 12 januari 2010 is ingediend en niet eerder dan 11 februari 2010 inhoudelijk kon worden behandeld in verband met de procedure voor indiening en behandeling van een burgerinitiatief. Deze schrijft voor dat de raad in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek beslist of het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de raad wordt geplaatst, terwijl tussen indiening en behandeling ten minste twee weken liggen. Indien de raad het verzoek inwilligt, dan agendeert hij het burgerinitiatiefvoorstel voor de eerstvolgende vergadering van de raad. De raad heeft op 4 februari 2010 besloten het initiatief te agenderen voor 11 februari 2010. De raad voert aan dat de behandeling van het ontwerp-bestemmingsplan al lang was geagendeerd op de vergadering van 4 februari 2011, en dat er, alles afwegend, onvoldoende aanleiding was die behandeling uit te stellen in verband met het op 12 januari 2011 ingediende burgerinitiatief.

2.5.2. De beroepsgrond slaagt niet, nu geen wettelijk voorschrift of andere rechtsregel de raad verplichtte de besluitvorming inzake het bestemmingsplan op te schorten wegens het kort daarvoor ingediende burgerinitiatief.

2.6. [appellant sub 6] betoogt dat hij voorafgaande aan de aankoop van zijn woning informatie bij de gemeente heeft gevraagd omtrent eventuele wijzigingen in de buurt van het perceel, waarop werd medegedeeld dat er geen plannen waren. Vertrouwend op deze mededeling heeft hij het huis gekocht, terwijl achteraf bleek dat de startnotitie MER toen al was vastgesteld.

2.6.1. Volgens de raad is niet meer te achterhalen of de mededeling waarop [appellant sub 6] doelt is gedaan en door wie.

2.6.2. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt. De beroepsgrond faalt.

2.7. [appellant sub 6], [appellant sub 2] en [appellant sub 8] betogen dat nooit, althans onvoldoende, met hen is gecommuniceerd.

2.7.1. De raad betoogt dat er buiten alle wettelijk verplichte communicatie nog vele andere contactmomenten zijn geweest, zoals inloopmiddagen en avonden. Voorts zijn aan grondeigenaren en direct omwonenden brieven verstuurd met daarin het aanbod van de gemeente om nadere informatie te verschaffen als daar behoefte aan was.

2.7.2. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan, waarop zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Deze procedure is gevolgd. Het voeren van overleg met omwonenden en het bieden van inspraak maken geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Of voorafgaand overleg met [appellant sub 6], [appellant sub 2] en [appellant sub 8] heeft plaatsgevonden, kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betoog faalt.

2.8. De Stichting betoogt dat uit de publicatie noch uit de teksten op de website blijkt welke documenten precies als behorend bij het besluit ter inzage liggen of gelegen hebben.

Ook is het MER niet digitaal beschikbaar gesteld, terwijl dat toch bij het besluit behoort, en bijbehorende stukken ook digitaal gepubliceerd moeten worden, aldus de Stichting.

2.8.1. Volgens de raad blijkt niet uit de publicatie welke stukken ter inzage zijn gelegd, omdat het gaat om een lijst van 25 onderdelen. Deze lijst heeft wel steeds als voorblad bij de ter inzage liggende stukken gelegen, en de lijst was ook bij de gemeente op te vragen. Dit betoog van de raad is niet weersproken. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor de opvatting dat onvoldoende kenbaar was welke stukken ter inzage hebben gelegen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 december 2009, in de zaak nr. 200901438/1) moet artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro zo worden uitgelegd dat dit in ieder geval de verplichting inhoudt om het ontwerp-bestemmingsplan, dat wil zeggen de verbeelding en de planregels, en de toelichting bij het ontwerp-bestemmingsplan via elektronische weg beschikbaar te stellen. Voor de opvatting dat ook het MER digitaal beschikbaar had moeten worden gesteld, is geen aanleiding. Dit betoog faalt.

Milieu-effectrapportage: procedureel

2.9. [appellant sub 3], de Stichting en [appellant sub 4] betogen dat de voorbereiding van het bestemmingsplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, met name ten aanzien van de rol die de milieu-effectrapportage (hierna: de mer) daarin toekomt. In dit verband betogen zij, samengevat, dat gekozen is voor een voorkeursalternatief dat niet voorkomt in het milieu-effectrapport (hierna: het MER). Daarvoor was een aanvulling nodig, die is voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: Commissie mer), zonder de mogelijkheid te bieden een zienswijze op de aanvulling naar voren te brengen.

Voorts heeft de raad volgens [appellant sub 3], de Stichting en [appellant sub 4] de keuze voor het zuidelijk tracé gemaakt voordat het MER definitief was, en daarmee miskend dat het MER ten grondslag moest liggen aan het besluit.

[appellant sub 3], de Stichting en [appellant sub 4] betogen in dit verband ook dat het uiteindelijk gekozen tracé nogmaals is gewijzigd en geen onderdeel heeft uitgemaakt van de mer. Het MER kon daarom aan dit tracé volgens hen niet ten grondslag worden gelegd.

Voorts is volgens [appellant sub 4] geen goed leesbare samenvatting van het MER ter inzage gelegd, zoals de Commissie mer had aanbevolen.

2.9.1. De raad betoogt dat de startnotitie voor de mer op 15 maart 2006 is gepubliceerd, en dat in maart en april 2006 de mogelijkheid tot inspraak op de startnotitie is geboden. Op 16 mei 2006 heeft de Commissie mer een advies voor de richtlijnen uitgebracht. In juni 2006 heeft de raad de richtlijnen vastgesteld en daarbij, overeenkomstig het advies van de Commissie mer, als richtlijn gegeven dat naast het tracé ten zuiden van Oudenbosch ook de alternatieven ten noorden van Oudenbosch moesten worden onderzocht.

Op 29 november 2007 heeft de raad het MER aanvaard, waarna van 6 december 2007 tot 18 januari 2008 gelegenheid tot inspraak op het MER is geboden. Het MER en de reacties uit de inspraak zijn vervolgens aan de Commissie mer aangeboden.

Naar aanleiding van vragen van de Commissie mer is een aanvulling opgesteld. Vervolgens heeft de Commissie mer een positief toetsingsadvies uitgebracht.

Op 3 juli 2008 heeft de raad een voorkeursalternatief vastgesteld, waarbij een aantal amendementen is aangenomen. Onderzocht is of het voorkeursalternatief binnen de beschreven effecten van de in het MER onderzochte alternatieven past. In een notitie van februari 2009 is geconcludeerd dat dit het geval is. Deze conclusie heeft de Commissie mer bevestigd in een memo van 8 mei 2009.

Vervolgens heeft het voorontwerp voor het bestemmingsplan ter inzage gelegen van 25 juni tot 5 augustus 2009, en het ontwerp-bestemmingsplan van 1 oktober tot 11 november 2009 en van 19 november tot 30 december 2009.

Gelet op het vorenstaande is volgens de raad de verplichte gelegenheid tot het inbrengen van zienswijzen geboden.

2.9.2. Ingevolge de artikel 7.14, vierde lid, van de Wet milieubeheer, stelt het bevoegd gezag een ieder in de gelegenheid naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen over het geven van richtlijnen inzake de inhoud van het MER.

Ingevolge artikel 7.20, derde lid, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen inzake een milieu-effectrapport naar voren te brengen. Ingevolge artikel 7.26, tweede lid, betrekt de Commissie mer deze zienswijzen bij haar advies.

2.9.3. De Afdeling constateert dat overeenkomstig de hiervoor weergegeven wettelijke procedure gelegenheid is gegeven om zienswijzen omtrent de richtlijnen en het MER naar voren te brengen en dat de Commissie mer deze zienswijzen heeft betrokken bij haar advies. De opvatting dat ook alle aanvullingen aan een zienswijzenprocedure hadden moeten worden onderworpen alvorens zij aan de Commissie mer werden voorgelegd, vindt geen steun in de wet. De Afdeling overweegt dat een nadere zienswijzenprocedure wel in de rede ligt indien de aanvullingen zeer omvangrijk zijn of sterk afwijken van het hoofdrapport. Deze omstandigheid doet zich echter niet voor.

Ten aanzien van het betoog dat het MER niet ten grondslag aan het besluit heeft gelegen, omdat de keuze voor het zuidelijke tracé al eerder was gemaakt, overweegt de Afdeling dat in het MER de milieu-effecten van zowel zuidelijke als noordelijke varianten voor het tracé van de rondweg in beeld zijn gebracht en dat de raad die betrokken heeft bij de definitieve keuze. Gelet daarop is het MER naar behoren bij de besluitvorming betrokken.

Ten aanzien van het betoog dat het uiteindelijk gekozen tracé niet in het MER is onderzocht, overweegt de Afdeling dat gelet op de door de raad genoemde notitie van februari 2009 en het memo van de Commissie mer, het gekozen alternatief niet leidt tot andere effecten dan in het MER zijn beschreven. Gelet daarop kon de raad bij zijn besluit uitgaan van de in het MER beschreven milieueffecten, ondanks de wijzigingen van het tracé.

MER inhoudelijk

2.10. [appellant sub 3], de Stichting en [appellant sub 4] betogen dat in het MER één van de zuidelijke varianten als het meest milieuvriendelijke alternatief wordt gepresenteerd zonder dat inzichtelijk wordt gemaakt op grond waarvan dat is gebeurd. Volgens hen is evident dat de noordelijke variant "N2"veel minder milieuschade oplevert dan de zuidelijke variant.

2.10.1. De raad betoogt dat het MER de milieueffecten van een voorgenomen ontwikkeling zichtbaar maakt, maar dat bij het bestemmingsplan ook andere belangen meewegen. Met name is veel gewicht toegekend aan het probleemoplossend vermogen van de verschillende alternatieven, dat wil zeggen de mate waarin het doel van het aanleggen van de rondweg, te weten het terugbrengen van de hoeveelheid verkeer in de kern van Oudenbosch, wordt bereikt.

2.10.2. De Afdeling ziet, gelet op de stukken, waaronder het MER en het toetsingsadvies van de Commissie mer, geen grond voor het oordeel dat de milieugevolgen van de verschillende tracés niet of onvoldoende duidelijk zijn geworden. Dat bij een andere weging van de factoren die voor de milieugevolgen van belang zijn wellicht een andere variant als meest milieuvriendelijk was aangemerkt, doet daar niet aan af. De raad is niet verplicht om het meest milieuvriendelijke alternatief te kiezen.

2.11. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de gevolgen van het aanleggen van de rondweg voor de luchtkwaliteit niet of onvoldoende bij de afweging zijn betrokken.

2.11.1. Ten behoeve van het MER is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd (Luchtkwaliteitonderzoek Rondweg Oudenbosch; Rapportage in het kader van Titel 5.2 Wet milieubeheer. Oranjewoud, mei 2009). Daarin wordt geconstateerd dat de grenswaarden zoals gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Naar aanleiding van vragen van de Commissie mer is in de aanvulling op het MER ingegaan op de effecten voor de luchtkwaliteit van de verschillende in het MER beschreven varianten. De Commissie mer heeft geoordeeld dat het MER inclusief de aanvulling voldoende informatie biedt ten aanzien van het aspect lucht.

[appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben in het beroepschrift noch ter zitting duidelijk gemaakt welke onderzoeken of afwegingen zij onjuist achten of missen.

Gelet hierop geeft hetgeen is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de effecten voor de luchtkwaliteit onvoldoende zijn onderzocht of gewogen. Het betoog faalt.

Alternatieven

2.12. [appellant sub 8] betoogt dat het bestaan van een alternatief kan nopen tot het onthouden van medewerking aan een op zichzelf aanvaardbaar bouwplan, indien op voorhand duidelijk is dat met het alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant sub 8] wijst in dit verband op de uitspraak van de afdeling van 7 december 2005, in zaak nr. 200502468/1, waarin een overweging van deze strekking is opgenomen. De noordelijke variant van de rondweg voldoet volgens hem aan dit criterium: de noordelijke variant is korter, goedkoper en kan sneller worden aangelegd. Keuze voor de noordelijke variant voorkomt schade aan het natuurgebied het Gastels Laag. Dit leidt tot een veilige aansluiting op de A17, er hoeft veel minder aan gronden en gebouwen onteigend te worden en het sluit beter aan bij de toekomstige ontwikkelingen aan de zuidkant (in verband met de noordoosttangent), aldus [appellant sub 8].

2.12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het in het bestemmingsplan opgenomen alternatief het beste alternatief is. Bij de afweging van de alternatieven is een doorslaggevend gewicht toegekend aan de oplossing van het probleem waarvoor de rondweg wordt aangelegd: het oplossen van de leefbaarheidsproblemen in de kern van Oudenbosch. De zuidelijke varianten trekken meer verkeer uit de kern van Oudenbosch dan de noordelijke varianten, aldus de raad.

2.12.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De Afdeling ziet, gelet op de stukken, waaronder het MER en de behandeling van de zienswijzen, geen grond voor het oordeel dat de raad de alternatieve trajecten niet of onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. De beslissing van de raad om een van de zuidelijke varianten van de rondweg planologisch mogelijk te maken, berust op een bewuste, nader onderbouwde keuze. Het betoog faalt.

Belangenafweging

2.13. [appellant sub 6], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 3] en [appellant sub 8] betogen dat de aanleg van de rondweg op het gekozen tracé schade toebrengt aan veel belangen. Zij wijzen in dit verband op de gevolgen voor hun woonomgeving, zoals geluid- en stankoverlast, fijnstof- en trillinghinder, gevaar van verzakkingen en scheuren. Voorts wordt hun woongenot ernstig aangetast door verlies van uitzicht, verminderde bereikbaarheid door de toename van verkeer en de afsluiting van wegen. Door al deze aantastingen zal de waarde van hun woning dalen.

[appellant sub 6], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 3], [appellant sub 8] en de Stichting betogen voorts dat geen rekening wordt gehouden met de belangen van landbouw, landschap en natuur, waaronder de natuurparel het Gastels Laag, recreatie en wandel- en fietsroutes. De noordelijke tracés zouden daaraan veel minder schade toebrengen. Volgens hen zijn al deze belangen onvoldoende in de besluitvorming meegewogen.

2.13.1. De raad betoogt dat het gekozen tracé weliswaar een grotere inbreuk maakt op het woongebied van de appellanten dan de noordelijke varianten, maar dat de varianten in het noorden elders een toename van geluidoverlast, trillinghinder en dergelijke teweegbrengen. De effecten van het noordelijke traject op natuur en landschap zijn volgens de raad beperkter, maar daar staat tegenover dat het noordelijk traject een slechtere oplossing biedt voor de verkeersproblemen in de kern van Oudenbosch.

De raad betoogt voorts dat bij het ontwerp rekening is gehouden met de belangen van landbouw, recreatie en wandel- en fietsroutes door parallelwegen mogelijk te maken, zodat alle percelen nabij de rondweg toegankelijk blijven en de omrijafstand zoveel mogelijk beperkt blijft. Door de aanleg van voetgangers- en fietstunnels wordt rekening gehouden met het langzame verkeer. Voor de rondweg is voorts een landschapsplan gemaakt waarin rekening is gehouden met een faunapassage. Doordat is gekozen voor een tracé dat zuidelijk ligt van de natuurparel het Gastels Laag, blijft ook dat stuk open landschap bewaard en versterkt.

2.13.2. Aannemelijk is dat de realisatie van de rondweg een negatieve invloed zal hebben op de woonomgeving van, onder anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 3] en [appellant sub 8]. Ook is aannemelijk dat de overige door hen genoemde belangen in zekere mate geschaad zullen worden. De raad dient het belang dat met de realisatie van de weg gemoeid is, af te wegen tegen deze belangen. Gelet op de onderzoeken en het MER, heeft de raad in redelijkheid de mate waarin de weg bijdraagt aan het oplossen van de problemen in het centrum van Oudenbosch zwaarder mogen laten wegen dan de negatieve invloed op de woonomgeving, recreatie, landbouw, landschap en natuur, ook gelet op de maatregelen die zullen worden getroffen om de schade aan de genoemde belangen te beperken.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

Verkeersgevolgen

2.14. [appellant sub 8] betoogt dat de zuidelijke rondweg in de toekomst ongeveer parallel aan de noordoosttangent zal komen te liggen, zodat te betwijfelen valt of de rondweg dan nog gebruikt zal worden. [appellant sub 4] betoogt dat de noordoosttangent onvoldoende in de afwegingen is betrokken.

Door de zuidelijke rondweg zal de Molenstraat volgens [appellant sub 8] de aan- en afvoerroute worden voor het verkeer in Oudenbosch, waardoor deze gevaarlijker voor fietsers zal worden.

Ook de op- en afritten op de Rijksweg A17 zullen volgens [appellant sub 8] drukker en gevaarlijker worden.

2.14.1. De raad betoogt dat de rondweg niet alleen tot doel heeft het doorgaande verkeer uit de kern van Oudenbosch te halen, maar ook een deel van het externe en interne verkeer, waarvoor de omlegging van de A58, genoemd de noordoosttangent, geen oplossing biedt. De rondweg en de noordoosttangent hebben een verschillende functie.

Ten aanzien van de gestelde toename van verkeer in de Molenstraat betoogt de raad dat altijd is uitgegaan van flankerende maatregelen in het centrum, die ervoor moeten zorgen dat de situatie in de Molenstraat niet slechter, maar juist beter wordt.

De problematiek bij de op- en afritten van de A17 valt buiten dit bestemmingsplan, aldus de raad. Er wordt echter wel gezocht naar de veiligste oplossing voor de technische relatie van de rondweg met de A17. De kans op ongevallen wordt volgens de raad met de voorgestelde maatregelen verkleind.

2.14.2. Door de rondweg wordt het verkeer in de kern van Oudenbosch beperkt. Dat heeft gevolgen voor andere wegen in de omgeving. In het MER en in de aanvulling op het MER van april 2008 wordt ingegaan op de verkeersmatige gevolgen van de diverse alternatieven. Hetgeen [appellant sub 8] naar voren brengt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat geen voldoende duidelijk beeld van deze gevolgen bestaat. Evenmin geeft hetgeen hij naar voren heeft gebracht aanleiding voor het oordeel dat de raad deze gevolgen en de te nemen flankerende maatregelen niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft mogen achten, gelet op het met de rondweg te dienen belang.

Economische haalbaarheid

2.15. [appellant sub 3] trekt de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan in twijfel. Deze beroepsgrond is niet nader onderbouwd. Gelet daarop geeft hetgeen [appellant sub 3] naar voren brengt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat economische belemmeringen aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.

Huiskavel [appellant sub 1]

2.16. [appellant sub 1] betoogt dat de rondweg zijn huiskavel doorsnijdt, waardoor hij onevenredig nadeel ondervindt in de vorm van schade en overlast. Het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt beperkt door het verloren gaan van een deel van de gronden, en door de doorsnijding van het gebied. Voorts wordt de weidegang verstoord door de rondweg, aldus [appellant sub 1], omdat hij de percelen alleen via een omweg met zijn vee kan bereiken. Tenslotte stelt [appellant sub 1] dat hij schade zal ondervinden als gevolg van het doorsnijden van de ondergrondse beregeningsleiding, waardoor het afgesneden gedeelte van de huiskavel niet meer te beregenen zal zijn. [appellant sub 1] heeft daarom in de door hem naar voren gebrachte zienswijze verzocht om het tracé van de rondweg zodanig te verleggen dat de huiskavel niet zal worden doorsneden. In reactie daarop heeft de raad volgens [appellant sub 1] gesteld dat overleg is gevoerd en de situatie zal worden aangepast. Evenwel is de ligging in het vastgestelde bestemmingsplan niet verschoven ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

2.16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er voldoende mogelijkheden zijn om een goede agrarische bedrijfsvoering op het perceel te waarborgen. Volgens de raad kan een oplossing worden gevonden bij de verwerving van de voor de rondweg benodigde percelen, waarbij de gemeente tracht zorg te dragen voor vervangende grond. Volgens de raad is het gekozen tracé het optimale tracé en is een verschuiving in de richting van het Gastels Laag niet mogelijk.

2.16.2. Ter zitting is gebleken dat de raad een deel van het grondgebied van [appellant sub 1] niet tot de huiskavel heeft gerekend, terwijl deze gronden direct grenzen aan het gebied dat volgens de raad de huiskavel is. Tevens is gebleken dat de raad heeft nagelaten de omvang van de huiskavel van [appellant sub 1] nader te onderzoeken, zodat twijfelachtig is of de omvang van de huiskavel waarvan in het bestemmingsplan is uitgegaan, juist bepaald is. Gelet daarop is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.

Wijzigingsbevoegdheid "wro-zone wijzigingsgebied 1"

2.17. Boomkwekerij Vecoplant kan zich niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen voor het perceel op de plankaart "wro-zone wijzigingsgebied 1" in samenhang met artikel 3.5.3 van de planvoorschriften. Bij gebruik van deze bevoegdheid kan de bestemming "Agrarisch" van het perceel worden gewijzigd in "Wonen en maatschappelijke voorzieningen" ten behoeve van de opvang van mensen met een verstandelijke beperking. Vecoplant vreest dat gebruik van de wijzigingsbevoegdheid tot belemmeringen voor haar bedrijfsvoering zal leiden.

2.17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid geen directe invloed heeft op de bedrijfsvoering van Vecoplant. Bij het gebruik van de bevoegdheid om de bestemming te wijzigen is volgens de raad voldoende gewaarborgd dat alle belangen moeten worden gewogen, ook in verband met de voor Vecoplant geldende milieueisen. Onderzoek kan echter pas plaatsvinden op het moment dat de eigenaren van het perceel een verzoek tot wijziging hebben gedaan en de ontwikkeling concreet genoeg is om te kunnen toetsen. Daarbij zal Vecoplant nog voldoende mogelijkheden hebben om zijn belangen onder de aandacht te brengen.

2.17.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.

De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.

2.17.3. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan, uit andere stukken noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad heeft onderzocht of gebruik van de wijzigingsbevoegdheid kan leiden tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van Vecoplant en of de wijzigingsbevoegdheid in verband daarmee in relatie tot de belangen van Vecoplant door voldoende objectieve normen is begrensd. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond is terecht aangevoerd.

2.18. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat onvoldoende onderzoek naar de gevolgen voor de fauna, in het bijzonder vleermuizen, is gedaan.

2.18.1. De raad betoogt dat natuuronderzoek is verricht, waarvan verslag is gedaan in het rapport "Natuurtoets toekomstig tracé Rondweg Oudenbosch; onderzoek naar beschermde natuurwaarden" (Oranjewoud, 19 juni 2009). Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het onderzoeksgebied beschermde soorten aanwezig zijn. Onder meer worden langs het tracé foeragerende vleermuizen verwacht. Effecten van de ingreep op de foeragerende vleermuizen worden echter niet verwacht. Door middel van mitigerende maatregelen kunnen de vliegroutes in stand worden gehouden of vervangen.

Bij uitoefening van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid dient nog in het juiste seizoen onderzocht te worden of vleermuizen aanwezig zijn in het wijzigingsgebied " wro-zone wijzigingsgebied 1". Omdat een eventueel benodigde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet maar drie jaar geldig is, wordt pas onderzoek verricht als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, aldus de raad.

2.18.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Ook ten aanzien van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid dient bij de vaststelling van het plan aannemelijk te zijn dat de Flora- en faunawet niet aan de door de wijziging mogelijk te maken bestemming in de weg staat. Nu ten aanzien van het wijzigingsgebied "wro-zone wijzigingsgebied 1" nog geen onderzoek is gedaan, is het bestreden besluit ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond is terecht voorgedragen.

Bestuurlijke lus

2.19. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de in de overwegingen 2.16.2, en 2.17.3 en 2.18.2 vermelde gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 2.16.2, en 2.17.3 en 2.18.2:

1. alsnog onderzoek te doen naar de omvang van de huiskavel van [appellant sub 1] en mede gelet daarop opnieuw de gevolgen van het bestemmingsplan voor deze huiskavel af te wegen;

2. nader onderzoek te doen naar de gevolgen voor de bedrijfsvoering van Vecoplant van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel op de plankaart "wro-zone wijzigingsgebied 1" in samenhang met artikel 3.5.3 van de planvoorschriften en opnieuw te beoordelen of deze wijzigingsbevoegdheid voldoende objectief is begrensd;

3. alsnog te onderzoeken of aannemelijk is dat de Flora- en faunawet niet aan de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel op de plankaart "wro-zone wijzigingsgebied 1" in samenhang met artikel 3.5.3 van de planvoorschriften in de weg staat.

Zo nodig dient de raad, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In dat geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

2.20. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Halderberge op om binnen dertien weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van de overwegingen 2.16.2, en 2.17.3 en 2.18.2:

1. alsnog onderzoek te doen naar de omvang van de huiskavel van [appellant sub 1] en mede gelet daarop opnieuw de gevolgen van het bestemmingsplan voor deze huiskavel af te wegen;

2. nader onderzoek te doen naar de gevolgen voor de bedrijfsvoering van Vecoplant van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel op de plankaart "wro-zone wijzigingsgebied 1" in samenhang met artikel 3.5.3 van de planvoorschriften en opnieuw te beoordelen of deze wijzigingsbevoegdheid voldoende objectief is begrensd;

3. alsnog te onderzoeken of aannemelijk is dat de Flora- en faunawet niet aan de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel op de plankaart "wro-zone wijzigingsgebied 1" in samenhang met artikel 3.5.3 van de planvoorschriften in de weg staat.

Zo nodig dient de raad het besluit ten aanzien van deze drie onderdelen te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

- de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011

539.