Voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit), met memorie van toelichting.
- Kenmerk
- W06.13.0260/III
- Datum advies
- 9 september 2013
- Vindplaats
- Kamerstukken II 2013/2014, 33 754, nr. 4
- Financiën
- Wet
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft adviezen uitgebracht over vier wetsvoorstellen die tezamen het pakket Belastingplan 2014 vormen.
In het pakket Belastingplan 2014 wordt voor een groot deel uitvoering gegeven aan diverse fiscale maatregelen uit het regeerakkoord met een voorziene inwerkingtreding op 1 januari 2014 (met inbegrip van de maatregelen die voortvloeien uit de motie Zijlstra/Samsom). Tevens zijn in dit pakket diverse fiscale maatregelen opgenomen die volgen uit het zogenoemde aanvullend pakket van € 6 miljard, eveneens met een voorziene inwerkingtreding op 1 januari 2014. Daarnaast zijn in het pakket de fiscale maatregelen verwerkt die volgen uit de reguliere koopkrachtbesluitvorming, worden maatregelen getroffen ter bestrijding van fraude en constructies (waaronder de aanpak van fraude met toeslagen), en worden maatregelen getroffen die passen bij het streven om het fiscale stelsel te vereenvoudigen.
Het pakket bestaat uit de volgende vier voorstellen:
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2014;
2. Wetsvoorstel aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit;
3. Wetsvoorstel wijziging percentage belasting- en invorderingsrente;
4. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014.
De regering heeft de wetsvoorstellen op 17 september 2013 (Prinsjesdag) aan de Tweede Kamer aangeboden. Hiermee zijn ook de adviezen openbaar geworden.
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2014
Het wetsvoorstel bevat, zoals gebruikelijk, maatregelen die betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van het komende jaar.
De Afdeling advisering merkt op dat de voorstellen uit het belastingplanpakket een veelvoud aan uiteenlopende en los van elkaar staande fiscale maatregelen bevatten die echter nauwelijks bijdragen aan de noodzakelijke structurele herziening van onder andere de inkomstenbelasting (zoals bepleit door de Studiecommissie belastingstelsel en de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen). Bovendien omvat het gehele belastingplanpakket 2014 een structurele lastenverzwaring van per saldo ongeveer € 2 miljard, die niet meer kan worden ingezet voor een budgettair neutrale verbreding van de heffingsgrondslag en verlaging van de tarieven van de inkomstenbelasting.
De Afdeling advisering wijst erop dat herstructurering van de inkomstenbelasting urgenter wordt met het oog op de soliditeit van het systeem. Die urgentie neemt nog toe nu bij een groot aantal collectieve voorzieningen een beleid in gang is gezet waarin het publieke domein gerichter en beperkter wordt ingevuld. In het bijzonder modale (en hogere) inkomens zullen meer in eigen verantwoordelijkheid moeten gaan voorzien in wat eerder collectief werd geregeld. Om die eigen verantwoordelijkheid te kunnen dragen, zal door middel van grondslagverbreding en lagere tarieven de fiscale ruimte moeten worden geboden om partijen in staat te stellen hun eigen afwegingen te maken.
In aanvulling hierop merkt de Afdeling advisering op dat de wetgever maar in zeer beperkte mate slaagt in het streven naar vereenvoudiging van de fiscale wetgeving. Hierdoor komt de uitvoerbaarheid van de fiscale wetgeving in het gedrang. Zij wijst daarbij onder meer op de uitvoeringstechnisch gecompliceerde regeling van de voorgestelde begunstiging van lokaal opgewekte duurzame energie. Ook de voorgestelde overgangsregeling voor oldtimers (vrijstelling van motorrijtuigenbelasting) is gecompliceerd in de uitvoering. Mede om die reden adviseert de Afdeling advisering deze beide regelingen te heroverwegen.
De Afdeling advisering constateert verder dat in fiscale wetgeving in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van delegatiebepalingen. Wat betreft het belastingplanpakket 2014 wijst zij op de wetsvoorstellen Belastingplan 2014 (buitenlandse belastingplicht, lokaal opgewekte energie), Overige fiscale maatregelen 2014 (waardering serviceflats) en Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit (aanpak malafide uitzendondernemingen). Het gevolg van een toenemend gebruik van delegatiebevoegdheden is dat het in de Grondwet neergelegde primaat van de fiscale wetgever onder druk komt te staan en dat steeds meer fiscale rechten en verplichtingen niet uit de wet voortvloeien, maar uit lagere regelgeving.
Eén van de voorstellen in het Belastingplan 2014 betreft het voor de toekomst afschaffen van de belastingvrijstelling voor aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon (stamrechtvrijstelling) en het fiscaal stimuleren dat de al bestaande aanspraken ineens (in 2014) worden uitgekeerd.
De Afdeling advisering is van oordeel dat op korte termijn weliswaar sprake kan zijn van een bijdrage aan het terugdringen van het begrotingstekort, maar dat dit ten koste gaat van belastinginkomsten op langere termijn. Daarnaast komt de vraag op of een bank of een verzekeringsmaatschappij wel zal willen meewerken aan een uitkering ineens. Ook indien het stamrecht is ondergebracht in een eigen BV (stamrecht-BV) is het ineens uitkeren van een stamrecht niet zonder meer mogelijk. Zo is veel vermogen in stamrecht-BV's niet liquide te maken, omdat het is aangewend in een onderneming of voor langere tijd is uitgeleend. Ook kunnen tegenvallende beleggings- en ondernemingsresultaten het ineens uitkeren verhinderen. Afschaffing van de stamrechtvrijstelling roept ook de vraag op wat dit betekent voor de arbeidsmarkt. Er zal sprake zijn van een aanzienlijke lastenverzwaring bij ontslaguitkeringen, hetgeen ontslag duurder maakt indien die verzwaring wordt afgewenteld op de werkgever.
Het wetsvoorstel bevat ook het voorstel om de werkgeversheffing met één jaar te verlengen (eenmalige heffing bij de werkgever van 16% over het loon van een werknemer voor zover dat loon een bedrag van €150.000 overtreft).
De Afdeling advisering merkt hierover dat op dat het bij invoering van deze maatregel uitdrukkelijk de bedoeling is geweest de regeling voor één jaar, te weten 2013, te laten gelden. Gelet op deze aankondiging van tijdelijkheid staat de nu voorgenomen verlenging op gespannen voet met bestendig beleid waar burgers rekening mee houden. De verlenging roept dan ook de vraag op waar de burger het vertrouwen aan kan ontlenen dat de maatregel de komende jaren niet opnieuw wordt verlengd.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hierde volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Belastingplan 2014.
2. Wetsvoorstel aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit
Het wetsvoorstel biedt handvatten ten behoeve van een adequate bestrijding van fraude bij zowel de toeslagen als in de fiscaliteit.
Voorgesteld wordt onder meer om het begrip overtreder, dat ingevolge de definitie in de Algemene wet bestuursrecht voor het gehele bestuursrecht geldt, specifiek voor de uitvoering van de toeslagen uit te breiden. Bij die uitbreiding wordt aangesloten bij het strafrechtelijke begrippenkader. De bestuurlijke boete kan dan in de toekomst ook aan doen plegers, uitlokkers en medeplichtigen (in geval van vergrijpboetes) worden opgelegd.
De Afdeling advisering wijst erop dat de uitbreiding van het overtredersbegrip in het bestuursrecht een ingrijpende keuze betreft, die onvoldoende wordt gemotiveerd. De situaties die met deze uitbreiding onder het regime van bestuurlijke handhaving worden gebracht, lenen zich daar gelet op hun aard niet voor. Uitgangspunt bij bestuurlijke handhaving is dat de overtreding eenvoudig kenbaar is, de dader identificeerbaar is, en verwijtbaarheid of schuld geen rol spelen. In geval van het doen plegen, uitlokken en medeplichtigheid is daar niet aan voldaan. Toepassing van het strafrecht en het strafprocesrecht ligt in die situaties in de rede. Teneinde de voordelen van bestuurlijke handhaving ook in de context van het strafrecht beschikbaar te hebben, is de strafbeschikking geïntroduceerd. De Afdeling advisering adviseert dan ook de voorgestelde uitbreiding te heroverwegen en daarbij de mogelijkheid van invoering van de (bestuurlijke) strafbeschikking in de sfeer van de toeslagen te betrekken.
De Afdeling advisering wijst er bovendien op dat de snelheid die de behandeling van het belastingplanpakket 2014 door Tweede en Eerste Kamer vergt, aan de zorgvuldige behandeling van dit ingrijpende wetsvoorstel in de weg kan staan. Zij adviseert het voorstel los te koppelen van het belastingplanpakket 2014 en de ingangsdatum ervan vast te stellen bij koninklijk besluit.
De Afdeling advisering adviseert dit wetsvoorstel niet aan de Tweede Kamer te zenden dan nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit.
3. Wetsvoorstel wijziging percentage belasting- en invorderingsrente
Het wetsvoorstel brengt wijzigingen aan in de systematiek die geldt voor het vaststellen van de hoogte van het rentepercentage voor door de Belastingdienst te vergoeden of in rekening te brengen belasting- en invorderingsrente. Er wordt onder meer een minimumpercentage geïntroduceerd.
De Afdeling advisering plaatst kanttekeningen bij de motivering van het wetsvoorstel. Zo merkt zij op dat louter een verwijzing naar het regeerakkoord geen steekhoudende motivering biedt, maar hooguit de aanleiding voor een wetsvoorstel aangeeft. Voor zover budgettaire overwegingen een rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van de belasting- en invorderingsrente wordt het karakter van de regeling (rente) aangetast, aldus de Afdeling advisering. Dit kan dit tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke bedoeling van de regeling steeds meer op de achtergrond raakt en de regeling zich ontwikkelt tot een vorm van boeterente. Dat speelt vooral wanneer de werkelijke rentepercentages aanmerkelijk lager zijn dan het voorgestelde minimumpercentage. Verder geeft de toelichting geen motivering voor de uitsluitend voor de fiscaliteit geldende afwijking die gaat ontstaan ten opzichte van de renteberekening ingevolge het Burgerlijk Wetboek.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat aandacht is geschonken aan de gemaakte opmerkingen.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel wijziging percentage belasting- en invorderingsrente.
4. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014
Het wetsvoorstel bevat wijzigingen waarvoor inwerkingtreding of wettelijke vastlegging met ingang van 1 januari 2014 gewenst is.
De Afdeling advisering onderschrijft de strekking van de wijzigingen maar maakt onder meer een opmerking over de WOZ-waarde (voor de erfbelasting) van serviceflats. Gebruikmaking van deze waarde kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat de erfgenaam wordt aangeslagen voor een substantieel hoger bedrag dan in werkelijkheid wordt geërfd. Daarom bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid om af te wijken van de WOZ‑waarde, mits de waarde van de serviceflat in het economische verkeer in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde.
De Afdeling advisering merkt op dat uit de toelichting op het wetsvoorstel onvoldoende blijkt welke argumenten er zijn om in dit geval van de WOZ-waarde af te wijken. Ook roept die afwijking de vraag op in hoeverre daarmee sprake is van een precedentwerking die verdere inbreuken op het objectieve systeem in de hand zal werken.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel 'Overige fiscale maatregelen 2014'.
Voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit), met memorie van toelichting.
Van dit advies is een samenvatting gemaakt.
Het voorstel beoogt fraude in het stelsel van toeslagen en in de fiscaliteit te bestrijden door maatregelen te nemen om het toezicht te intensiveren, het boete- en strafrecht te verruimen en de invordering te versterken.De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt opmerkingen over het overtredersbegrip, de inlichtingenplicht en de bestuurlijke boete, de grondslag voor de berekening van de bestuurlijke boete, de aanpak van malafide uitzendondernemingen en het belastingplanpakket 2014. Zij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen.
Voor de berekening van de bestuurlijke boete wordt een nieuwe grondslag voorgesteld. De bestuurlijke boete wegens het opzettelijk of grof schuldig niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen bedraagt ten hoogste 100 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd. (zie noot 10) De formulering "is of zou zijn teruggevorderd" is nieuw, aldus de toelichting (zie noot 11). Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de bestuurlijke boete niet alleen kan worden opgelegd indien de opzettelijk of grof schuldig onjuist of onvolledig verstrekte gegevens of inlichtingen daadwerkelijk hebben geleid tot een voorschot of tegemoetkoming. Ook indien de Belastingdienst/Toeslagen de onjuistheid of onvolledigheid tijdig onderkent of mede om andere redenen niet overgaat tot het verlenen van een voorschot of het toekennen van een tegemoetkoming, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, aldus de toelichting. Volgens de toelichting is de vraag of er daadwerkelijk voordeel is behaald niet relevant.De Afdeling wijst erop dat het bij een bestuurlijke boete om een punitieve sanctie gaat. In dat geval is het, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, van wezenlijk belang dat het voor de burger duidelijk is voor welke feiten welke straf maximaal opgelegd kan worden. De formulering "zou zijn teruggevorderd" biedt geen houvast omtrent het strafmaximum en leidt daarmee niet tot een voorzienbare sanctie, omdat niet duidelijk is welke periode bij de berekening van de boetegrondslag in aanmerking wordt genomen.De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt aan te passen.
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.13.0260/III
Nader rapport (reactie op het advies) van 13 september 2013
Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
1. Overtredersbegrip
Ik erken dat wijzigingen in het punitieve sanctierecht in het algemeen een ingrijpend karakter kunnen hebben. De voorgestelde wijziging zie ik echter niet als een principiële nieuwe stap op dit terrein, maar veeleer als een noodzakelijke en in zekere zin consequente aanvulling van het bestaande overtredersbegrip.
Er zijn gevallen van toeslagfraude waarbij afdoening met een bestuurlijke boete het meest efficiënt en effectief is. Bij de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bestuursrechtelijke overtredersbegrip reeds uitgebreid met de strafrechtelijke deelnemingsvormen medeplegen en feitelijk leidinggeven. Een bestuurlijke boete kan echter nog steeds niet worden opgelegd indien er sprake is van doen plegen, uitlokken of medeplichtigheid. Om deze lacune te dichten, stelt het kabinet voor om ook de deelnemingsvormen doen plegen, uitlokken en medeplichtigheid aan het bestuursrechtelijke overtredersbegrip toe te voegen. Dat de uitbreiding nu wordt voorgesteld, en bijvoorbeeld niet al is voorgesteld ten tijde van de vierde tranche Awb, heeft alles te maken met voortschrijdend inzicht. In augustus 2004 - toen de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) nog niet in werking was getreden en toeslagen nog niet bestonden - kon in de memorie van toelichting bij de vierde tranche Awb nog verondersteld worden dat uitlokken, doen plegen en medeplichtigheid in de sfeer van de bestuurlijke boete niet zouden voorkomen. Inmiddels hebben de dit voorjaar geconstateerde fraudegevallen op het terrein van de toeslagen doen blijken dat concreet bij toeslagfraude deze veronderstelling achterhaald is. Het kabinet meent dat het argument waarom de deelnemingsvormen toen niet in de vierde tranche Awb zijn meegenomen zijn waarde bij toeslagen heeft verloren.
Als ik het goed begrijp, is de Afdeling verder van mening dat bij toeslagfraude handhaving via het strafrecht en in het bijzonder de (bestuurlijke) strafbeschikking meer in de rede ligt. Het kabinet heeft overwogen of de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking een werkbaar alternatief heeft. Anders dan de Afdeling van mening lijkt te zijn is het kabinet tot de conclusie gekomen dat de bestuurlijke strafbeschikking in deze geen toegevoegde waarde biedt. Voor fiscale delicten, douane- en toeslagdelicten zijn de omstandigheden die de keuze bepalen tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht neergelegd in de Richtlijnen aanmelding en afhandeling fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Richtlijnen AAFD). Zoals deze richtlijnen aanhalen wordt "de inzet van bestuursrecht of strafrecht [..] bepaald aan de hand van de vraag welk instrument het meest efficiënt en effectief is". Bij toeslagfraude wordt het strafrecht bijvoorbeeld ingezet indien het belopen nadeel fors is of indien degene die de toeslagfraude heeft begaan geen verhaal biedt. Dit is in overeenstemming met de Richtlijnen AAFD die luiden: "Het opleggen van een bestuurlijke boete is geen adequaat alternatief voor het strafrecht indien deze boete, anders dan door verjaring, niet geïnd kan worden. Dit aspect moet daarom meewegen bij de beslissing of een zaak strafrechtelijk aangepakt moet worden. Strafrechtelijke aanpak zal vooral geïndiceerd zijn bij een verdachte die zich heeft ingespannen om verhaal onmogelijk te maken". Indien voor een strafrechtelijke aanpak gekozen wordt, kan het Openbaar Ministerie (OM) de zaak voor de strafrechter brengen of een strafbeschikking uitvaardigen. Bij deze zogenoemde OM-beschikking kan de officier van justitie naast een geldboete onder meer een taakstraf opleggen. Bij de bestuurlijke strafbeschikking is het opleggen van een taakstraf niet mogelijk. Daarmee is de bestuurlijke strafbeschikking geen geschikt alternatief voor strafrechtelijke vervolging en de O.M.-beschikking in de gevallen waarin de verdachte geen verhaal biedt. Ik wijs erop dat zowel bij strafrechtelijke aanpak als bij bestuursrechtelijke aanpak de rechtsbescherming in de vorm van rechterlijke toetsing gewaarborgd is. Daarnaast leiden de eisen van kenbaarheid van de overtreding en de identificatie van de dader voor mij niet tot bezwaren tegen bestuurlijke handhaving, temeer daar ook nu al bij de bestuurlijke boete bij toeslagen verwijtbaarheid en schuld een rol spelen.
Tot slot is het kabinet zich ervan bewust dat de hier voorgestelde uitbreiding een afwijking van de Awb is. Daarbij past een moment van bezinning. Het kabinet zal de nieuwe bepalingen inzake het bestuurlijke beboetbaar stellen van de doen pleger, de uitlokker en de medeplichtige dan ook uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding evalueren met het oog op de effectiviteit. Met het oog hierop en naar aanleiding van het advies van de Afdeling is voorzien in een horizonbepaling.
2. Inlichtingenplicht en de bestuurlijke boete
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling zijn de wettekst en de toelichting aangepast.
3. Grondslag berekening bestuurlijke boete
Ik ben het met de Afdeling eens dat het bij een bestuurlijke boete om een punitieve sanctie gaat, waarbij duidelijk moet zijn voor welke feiten welke maximale straf opgelegd kan worden. Anders dan de Afdeling ben ik van mening dat de voorgestelde formulering "is of zou zijn teruggevorderd" daaraan voldoet. De formulering "is of zou zijn teruggevorderd" wordt voorgesteld in artikel 41 van de Awir. Dit artikel bevat de vergrijpboete op het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens of inlichtingen. Voor deze vergrijpboete is opzet of grove schuld vereist. Dit betekent dat degene die zich aan het vergrijp schuldig maakt, bewust handelt met het doel om ten onrechte een bepaald bedrag aan toeslag te ontvangen. Daaruit volgt dat voor de overtreder het bedrag en daarmee de boetegrondslag kenbaar is. Een vergelijkbare formulering is bijvoorbeeld opgenomen in artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), welk artikel eveneens over (het herstel van) onjuiste of onvolledige informatie gaat. In dat opzicht is deze figuur derhalve niet nieuw.
Bij toeslagen vraagt in beginsel de belanghebbende een tegemoetkoming aan. Die aanvraag heeft betrekking op een bepaald berekeningsjaar. Er zijn vervolgens twee scenario’s: 1) de Belastingdienst/Toeslagen verleent - in de gevallen waarop de boete ziet ten onrechte - een voorschot en kent eventueel zelfs een tegemoetkoming toe of 2) de onjuistheid en onvolledigheid van de gegevens of inlichtingen wordt tijdig onderkend. In het eerste geval volgt een herziening en terugvordering van de uitbetaalde toeslag zodra de Belastingdienst/Toeslagen achter de onjuistheid of onvolledigheid van de verstrekte gegevens of inlichtingen komt. De terugvordering heeft maximaal betrekking op vijf jaren en het totale bedrag daarvan is tevens de boetegrondslag. In het tweede geval wordt de beoogde fraude aan de poort gestopt. Er wordt geen voorschot toegekend en er volgt een boetebeschikking. De boetegrondslag is dan het bedrag dat in verband met het niet of het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens of inlichtingen zou zijn teruggevorderd aan uitbetaalde toeslag als de onjuistheid niet vóór de uitbetaling was ontdekt. Dit is de tegemoetkoming voor het bepaalde berekeningsjaar die de overtreder met de informatie opzettelijk of grof schuldig ten onrechte beoogde te ontvangen. Daarmee is de boetegrondslag naar mijn mening voldoende in de tijd afgebakend.
Over de gekozen formulering kan verder worden opgemerkt dat het kabinet vindt dat de burger in het verkeer met de overheid de juiste feiten moet presenteren. Op dit moment kan de vergrijpboete echter alleen worden opgelegd indien de opzettelijk of grof schuldig niet, onjuist of onvolledig verstrekte informatie heeft geleid tot een voorschot of een (te hoge) tegemoetkoming. Of het onwenselijke gedrag bestraft wordt, is daarmee bijna een kwestie van toevalligheid. Komt de Belastingdienst(/Toeslagen) er tijdig achter, dan volgt geen vergrijpboete. Komt de Belastingdienst(/Toeslagen) er niet tijdig achter, dan kan wel een vergrijpboete opgelegd worden. De formulering "is of zou zijn teruggevorderd" heft in de eerste plaats deze discrepantie op. Vanuit die te beschermen norm dat de burger in het verkeer met de overheid de juiste feiten moet presenteren, is namelijk niet relevant of de schatkist benadeeld is.
4. Aanpak malafide uitzendondernemingen
a. EU-aspecten
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de memorie van toelichting een passage opgenomen over de verhouding tussen de nieuwe verplichting om een depot aan te houden en het vrije verkeer van diensten zoals gewaarborgd in het EU-recht.
b. Concreet en terughoudend delegeren
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de delegatiebepaling van het voorgestelde artikel 34a, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voorzien in een delegatie naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat de in de algemene maatregel van bestuur op te nemen gevallen zien op situaties waarin weliswaar de registratieplicht van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs geldt, maar de verplichting om een depot aan te houden desondanks niet van toepassing is.
5. Belastingplanpakket 2014
Over het advies van de Afdeling om het voorstel los te koppelen van het pakket Belastingplan 2014 en de ingangsdatum ervan vast te stellen bij koninklijk besluit merk ik het volgende op. Het wetsvoorstel Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit beoogt een aantal recent geconstateerde vormen van fraude aan te pakken door het versterken van het toezichtinstrumentarium, van het boete- en strafrechtinstrumentarium en van het invorderingsinstrumentarium. De meeste maatregelen uit het wetsvoorstel vloeien voort uit de dit voorjaar geconstateerde fraudegevallen op het terrein van de toeslagen en de politieke wens van zowel het kabinet als de Tweede Kamer om zo snel mogelijk maatregelen te nemen tegen die vormen van fraude. Met name in tijden waarin de rekening voor de crisis betaald moet worden kan het kabinet niet afwachtend toekijken hoe ten onrechte een beroep wordt gedaan op toeslagen. Een voortvarende aanpak is geboden. Ik ben het vanzelfsprekend met de Afdeling eens dat een dergelijke voortvarende aanpak niet ten koste mag gaan van een zorgvuldige behandeling. Teneinde de antifraudemaatregelen op de kortst mogelijke termijn effectief te laten zijn, zijnde bij de ingang van het komende kalenderjaar, zal de parlementaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel uiterlijk aan het einde van dit jaar afgerond moeten zijn. Maatregelen zoals die in het onderhavige wetsvoorstel worden voorgesteld, kunnen immers naar hun aard in de meeste gevallen niet anders dan aan het begin van een kalenderjaar in werking treden. Dat geldt overigens niet alleen voor het wetsvoorstel Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit, maar ook voor de overige wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2014. Zoals gebruikelijk bij de wetsvoorstellen die in een belastingplanpakket worden opgenomen streeft het kabinet er ook dit jaar weer naar om de behandeling op een zo zorgvuldig mogelijke wijze vorm te geven. Met de voorgestelde inwerkingtredingsdatum en het daarbij behorende parlementaire behandelschema hoopt het kabinet recht te doen aan de in de Tweede Kamer geuite wens om in het bijzonder de fraude op het terrein van de toeslagen voortvarend en stevig aan te pakken. Een aantal van de maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel is bovendien reeds bij brief van 10 mei 2013 aan de Tweede Kamer aangekondigd.(zie noot 24) Andere maatregelen beogen een oplossing te bieden voor aspecten van frauduleus gedrag die ook in het plenaire debat in de Tweede Kamer over de fraude in de toeslagen voor het voetlicht zijn gekomen. In zoverre worden de meeste maatregelen in het wetsvoorstel niet voor het eerst aangekondigd. Alles overziend ben ik van mening dat een behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in het komende najaar die recht doet aan de eisen van zowel zorgvuldigheid als voortvarendheid dan ook zeer wel mogelijk is. Om deze redenen heb ik de suggestie van de Afdeling om de inwerkingtredingsbepaling aan te passen dan ook niet overgenomen.
6. Redactionele kanttekeningen
Aan de redactionele kanttekeningen van de Afdeling is gevolg gegeven, met dien verstande dat aan "percent" de voorkeur wordt gegeven boven "procent" en die kanttekening daarom niet is gevolgd.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting een aantal redactionele en technische wijzigingen aan te brengen.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën
Voetnoten
(1) Het voorgestelde artikel 41bis van de Awir (artikel III, onderdeel K).
(2) Het voorgestelde artikel 41bis, tweede en derde lid, van de Awir (artikel III, onderdeel K).
(3) Paragraaf 3.1, vierde tekstblok, derde volzin, van de toelichting.
(4) Paragraaf 3.1, derde tekstblok, tweede en derde volzin, van de toelichting.
(5) Paragraaf 3.1, derde tekstblok, laatste volzin, van de toelichting.
(6) Paragraaf 3.1, tekstblok onder het voorbeeld, zesde volzin, van de toelichting.
(7) De Afdeling wijst op de kabinetsnota (aanvulling uit 2010) waarin het kabinet zelf aangeeft dat "Een grens voor de bestuursrechtelijke handhaving wordt […] gevonden in de ernst en de aard van de wetsovertreding" (zie Kamerstukken I 2009/10, 32 123 VI, I, blz. 7).
(8) Artikel III, onderdeel I respectievelijk J.
(9) Toelichting op artikel III, onderdeel J.
(10) Het voorgestelde artikel 41, eerste lid, van de Awir (artikel III, onderdeel J).
(11) Toelichting op artikel III, onderdeel J.(
12) Het voorgestelde artikel 34a, eerste lid, eerste volzin, (nieuw) van de Invorderingswet 1990 (INV 1990) (artikel II, onderdeel D).
(13) Het voorgestelde artikel 34a, eerste lid, tweede volzin, (nieuw) van de INV 1990 (artikel II, onderdeel D).
(14) Het voorgestelde artikel 34a, eerste lid, tweede volzin, slotzinsnede, (nieuw) van de INV 1990 (artikel II, onderdeel D).
(15) Paragraaf 4.5, laatste volzin, van de toelichting.
(16) Het voorgestelde artikel 63b, derde lid, (nieuw) van de INV 1990 (artikel II, onderdeel F, eerste lid).
(17) Zie in dit verband het arrest van het HvJ EU in zaak C-577/10, Commissie/België, r.o. 40.
(18) PbEG 2008, L 327.
(19) Zie ook Kamerstukken II 2010/11, 32 872, nr. 4, onderdeel 4.a. EU-recht.
(20) Arrest HvJ EU zaak C-577/10, Commissie/België, r.o. 45.
(21) Zie aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).
(22) Zie aanwijzing 25 Ar.
(23) Zie de toelichting op artikel II, onderdeel D, eerste alinea, slotzin.
(24) Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 435.
Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 94 kB)