Uitspraak 200806384/1


Volledige tekst

200806384/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonende te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan [appellante] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer voor het veranderen van haar garage annex tankstation aan de [locatie] te [plaats] met een LPG-installatie geweigerd. Dit besluit is op 10 juli 2008 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door M. Blankesteijn en [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bos-Perdok en ing. H. Zwiers, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. D.H. van Dijken, districtveiligheidsadviseur van de Regionale Brandweer Drenthe, zijn verschenen.

De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door M. Blankestijn en [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bos-Perdok, werkzaam bij de gemeente, en ing. D.H. van Dijken, districtveiligheidsadviseur van de Regionale Brandweer Drenthe, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college geweigerd een veranderingsvergunning te verlenen voor het verplaatsen van het LPG-vulpunt en het beperken van de jaarlijkse doorzet van LPG binnen de inrichting tot maximaal 1.000 m3 per jaar. Deze veranderingsvergunning is door [appellante] destijds aangevraagd om tot het opheffen van de met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) strijdige situatie te komen.

2.2. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, onder c, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de inrichting geldende, krachtens artikel 8.45 gestelde regels. Het Bevi betreft een dergelijke regeling.

Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet. Het Besluit LPG-tankstations milieubeheer betreft een dergelijke regeling.

Artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen en indien door verlening van een vergunning strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9.

2.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de gevraagde verandering ook kan worden bewerkstelligd door toepassing van de artikelen 8.23 of 8.24 van de Wet milieubeheer, overweegt de Afdeling dat een dergelijk besluit hier niet ter beoordeling staat. Deze beroepsgrond faalt.

2.4. [appellante] betoogt dat de veranderingsvergunning ten onrechte is geweigerd. Daartoe voert zij, kort weergegeven, aan dat het college ten onrechte in het groepsrisico mede aanleiding heeft gezien de vergunning te weigeren. Daarnaast leidt de situering van de gastankauto binnen de inrichting ten opzichte van het vulpunt volgens haar niet tot de omstandigheid dat in het geval van calamiteiten de gastankauto niet goed bereikbaar is, zodat geen met voorschrift 4.5.1 van bijlage I behorende bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer strijdige situatie ontstaat. De vergunning behoefde ook in zoverre niet te worden geweigerd, aldus [appellante].

2.4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bevi, voor zover van belang, is het Bevi van toepassing op de besluiten bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer.

Ingevolge artikel 4, derde en vierde lid, van het Bevi, voor zover van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer, indien die aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, de grenswaarden, genoemd in de artikelen 7, eerste lid, en 24, eerste lid, in acht en houdt het rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 7, tweede lid.

Ingevolge artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bevi, voor zover van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag, in afwijking van het derde lid, de bij de Revi vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing, in afwijking van het vierde lid, rekening met de bij de Revi vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt.

Artikel 12 van het Bevi bepaalt, kort weergegeven, dat indien het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, vaststelt, het bevoegd gezag in de motivering van het besluit een verantwoording van het groepsrisico moet vermelden.

2.4.2. Omtrent de voorwaarde van artikel 4, derde en vierde lid, van het Bevi dat slechts indien de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, bepaalde grenswaarden in acht moeten worden genomen en met een richtwaarde rekening moet worden gehouden heeft de Afdeling eerder het volgende overwogen (uitspraak van 16 mei 2007 in zaak nr. 200604994/1). Om te concluderen dat de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico moet het plaatsgebonden risico veroorzaakt door de vergunde situatie verslechteren door een positief besluit op een vergunningaanvraag. Dit is het geval indien de reeds vergunde activiteiten zodanig veranderen dat dit leidt tot enigerlei toename van het plaatsgebonden risico, dan wel indien nieuwe activiteiten worden aangevraagd waarop artikel 2 van toepassing is.

2.4.3. Artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bevi ziet op aanvragen betreffende LPG-tankstations als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt. De onderhavige aanvraag betreft een dergelijk LPG-tankstation. Artikel 4, vijfde lid, van het Bevi betreft een modificatie van, in geval van een besluit op een aanvraag op een veranderingsvergunning, het toetsingskader als bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel. Dit laat onverlet dat ook ten aanzien van het vijfde lid geldt dat slechts indien wordt voldaan aan de voorwaarde van, in dit geval, de leden drie en vier van dit artikel - te weten dat de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico - bepaalde afstanden in acht moeten worden genomen en met bepaalde afstanden rekening moet worden gehouden.

2.4.4. Het betreft in het onderhavige geval een inrichting met onder meer een LPG tankstation als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit). Vaststaat, dit is overigens tussen partijen ook niet in geschil, dat de aangevraagde verandering van de vergunning niet zal leiden tot een toename van het plaatsgebonden risico en dat deze resulteert in het opheffen van de saneringssituatie. Daarnaast zijn geen nieuwe activiteiten aangevraagd waarop artikel 2 van het Bevi van toepassing is. De Afdeling is, gelet hierop, van oordeel dat een positief besluit op de aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico. Derhalve kan het bestreden besluit niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 4, derde en vierde, lid in samenhang bezien met het vijfde lid, van het Bevi. Het vorenoverwogene in aanmerking nemende mocht, nog daargelaten de vraag of in artikel 12 van het Bevi een grond tot weigering van een milieuvergunning kan zijn gelegen gelet op het bepaalde in dat artikel, het college de verantwoording van het groepsrisico niet bij de besluitvorming betrekken.

Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat ook indien geen toepassing aan het Bevi behoeft te worden gegeven het college ruimte toekomt om de in het Bevi geregelde aspecten bij beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning te betrekken, overweegt de Afdeling dat het Bevi, gelet op de systematiek van deze regeling, uitputtend is voor de daarin geregelde aspecten, zodat het groepsrisico ook anderszins bij de beoordeling van de aanvraag geen rol kon spelen.

2.4.5. Voor zover het college tevens aan de weigering van de veranderingsvergunning ten grondslag heeft gelegd dat vergunningverlening zou leiden tot een met voorschrift 4.5.1 van bijlage I behorende bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer strijdige situatie, nu de aanrijroute en de opstelling van de gastankauto op het terrein verre van optimaal is en in het geval van een calamiteit de gastankauto niet voldoende veilig en snel de openbare weg op kan rijden, overweegt de Afdeling als volgt.

2.4.6. Ingevolge voorschrift 4.5.1 van bijlage I behorende bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer, voor zover van belang, moet de tankwagen in de wegrijrichting zijn opgesteld, zodanig dat deze in geval van nood zonder manoeuvreren kan wegrijden naar de openbare weg.

Uit de stukken en het verhandelde ter beide zittingen acht het de Afdeling aannemelijk dat de gastankauto, indien deze achterwaarts het terrein van de inrichting oprijdt, in geval van calamiteiten veilig en zonder te hoeven manoeuvreren kan wegrijden, zodat van een met voorschrift 4.5.1 van bijlage I bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer strijdige situatie geen sprake zal zijn.

2.4.7. Het college heeft, gezien hetgeen in rechtsoverweging 2.4.2 tot en met 2.4.6 is overwogen, op bovengenoemde gronden ten onrechte aanleiding gezien de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer.

2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 8 juli 2008, kenmerk U.08.15232;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.215,36 (zegge: twaalfhonderdvijftien euro en zesendertig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hoogeveen aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Hoogeveen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. K. Brink en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009

375-209.