Uitspraak 200605880/1


Volledige tekst

200605880/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3], gevestigd te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2005 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "Burgwallen" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 juli 2006, kenmerk 2006-31581, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 18 augustus 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, [appellanten sub 2] bij brief van 10 augustus 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, en [appellante sub 3] bij brief van 24 augustus 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. [appellante sub 3] heeft haar gronden aangevuld bij brief van 18 september 2006.

Bij brief van 6 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellante sub 3]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2007, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Contant, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. C.G. van Rijk en E. Slotboom, ambtenaren van het stadsdeel.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het beroep van [appellant sub 1] met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", voor zover het betreft het pand [locatie 1]

Standpunt van [appellant sub 1]

2.3. [appellant sub 1] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan voormeld plandeel. Daartoe voert hij aan dat de winkelfunctie ten onrechte is beperkt tot de eerste bouwlaag van het pand. In dit verband wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2006, zaaknummer 200504698/1. De beroepsgrond ten aanzien van het ontbreken van een vrijstellingsregeling ten behoeve van een trap aan de voorzijde van het pand is ter zitting ingetrokken.

Standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het voormelde plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft dit goedgekeurd. Hij heeft in zijn besluit volstaan met het overnemen van de reactie van het dagelijks bestuur op de bedenkingen van appellant.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 1.g. en onderdeel 1, van de planvoorschriften zijn de gronden, die op de plankaart zijn bestemd tot "Gemengde doeleinden" aangewezen voor winkels, met uitzondering van smartshops (zie lid 1 sub N), en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid, sub D, en met dien verstande dat deze functies uitsluitend in de eerste bouwlaag van bebouwing zijn toegestaan;

Ingevolge het tweede lid, sub D, voor zover hier van belang, mag, indien en voor zover winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag zijn toegestaan, de daaronder gelegen bouwlaag (kelder of souterrain) worden bebouwd en gebruikt als opslagruimte voor de daarboven gelegen winkel of voorziening voor consumentverzorgende dienstverlening.

2.5.2. In voormelde uitspraak van 8 maart 2006 heeft de Afdeling ten aanzien van onder meer het gebruik van het souterrain als winkel geoordeeld dat de beslissing op bezwaar, waarbij de weigering vrijstelling en bouwvergunning is gehandhaafd, niet rustte op een deugdelijke motivering.

2.5.3. Op 9 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum naar aanleiding van voormelde uitspraak bij de nieuwe beslissing op bezwaar alsnog vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een trap en het gebruik van het souterrain en de bel-etage als winkel. Deze beslissing op bezwaar is onherroepelijk.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. De Afdeling stelt vast dat verweerder zich in zijn besluit heeft beperkt tot het overnemen van de reactie van het dagelijks bestuur op de bedenkingen van appellant. Deze reactie dateert, blijkens de tekst hiervan, van voor de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2006, terwijl het bestreden besluit dateert van na deze uitspraak. Voorts was verweerder op de hoogte van de procedure omtrent de vrijstelling en de bouwvergunning. Voormelde uitspraak is door appellant op 20 april 2006, derhalve ruim voor het nemen van het bestreden besluit aan verweerder overgelegd.

Onder deze omstandigheden had verweerder bij zijn besluit niet mogen volstaan met het enkele overnemen van de reactie van het dagelijks bestuur en had hij hierin aanleiding moeten zien voor onderzoek naar de stand van zaken in de procedure omtrent de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning en de mogelijke gevolgen hiervan voor zijn besluit.

2.6.1. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", voor zover dit betreft het pand [locatie 1], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Nu partijen desgevraagd hebben aangegeven dat zij kunnen instemmen met een onthouding van goedkeuring en niet is gebleken van belangen van derden die zich daartegen verzetten ziet de Afdeling aanleiding alsnog goedkeuring te onthouden aan het voormelde plandeel.

Het beroep van [appellanten sub 2] met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan", voor zover het betreft het pand [locatie 2]

Standpunt van [appellanten sub 2]

2.7. [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan voormeld plandeel. Daartoe voeren zij aan dat de tweede bouwlaag ten onrechte is uitgesloten van de functie "horeca III en IV", terwijl deze bouwlaag legaal wordt gebruikt voor opslag ten behoeve van horeca. In dit verband stellen zij dat ten onrechte is aangesloten bij de exploitatievergunning, die uitsluitend betrekking heeft op de eerste bouwlaag. Voorts stellen zij dat niet hoeft te worden gevreesd voor ander gebruik dan opslag omdat de tweede bouwlaag zich uitsluitend daartoe leent.

Standpunt van verweerder

2.8. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat terecht is aangesloten bij de verleende exploitatievergunning.

Vaststelling van de feiten

2.9. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.1. Het pand [locatie 2] heeft de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan" gekregen.

2.9.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 1.i., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden, die op de plankaart zijn bestemd tot "Gemengde doeleinden" aangewezen voor horeca, uitsluitend ter plaatse waar op de plankaart horeca met inachtneming van de aangegeven categorieën is toegestaan, met dien verstande dat horeca uitsluitend mogelijk is in de op de plankaart aangegeven bouwlagen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid, sub E.

Ingevolge het tweede lid, sub E, voor zover hier van belang, mag, indien en voor zover horeca is toegestaan in de eerste bouwlaag, de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder of souterrain) worden bebouwd voor en gebruikt als keuken, toiletten, en berging voor de daarboven gelegen horecavestiging.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de gronden of bebouwing binnen het plangebied te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

Ingevolge artikel 18, derde lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het in werking treden van het verbod tot gebruik in strijd met de bestemming, en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar aard en omvang wordt verminderd.

Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de planvoorschriften is het bepaalde in het derde lid niet van toepassing op gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

2.9.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Burgwallen Oude zijde, 3e herziening" rustte op het pand [locatie 2] de bestemming "Gemengde bebouwing (GB4)".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder G, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn de gronden, op kaart 1 bestemd voor "Gemengde bebouwing (aangegeven GB1 tot en met GB 14) aangewezen voor horeca 1, 2 en 3 (met inachtneming van het bepaalde in het elfde lid van dit artikel).

Ingevolge het elfde lid, voor zover hier van belang, gelden met betrekking tot horeca 1, 2 en 3 de volgende bepalingen:

a. horeca 1, 2 en 3 zijn uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag (behoudens het bepaalde onder d van dit lid);

d. in afwijking van het bepaalde onder a. van dit lid is horeca toegestaan in hogere bouwlagen op de locaties als vermeld op de als bijlage A van deze voorschriften opgenomen lijst.

Op bijlage A (adressen van panden waarin horeca in hogere bouwlagen is toegestaan) staat het pand [locatie 2] vermeld.

2.9.4. In de plantoelichting staat dat horeca op hogere bouwlagen of in kelders alleen op de plankaart is opgenomen indien het gaat om publieksruimten, dat wil zeggen ruimten met tafeltjes en stoeltjes.

Opslag, toiletten en/of keuken op hogere bouwlagen of in kelders is niet op de plankaart aangeduid. Voorts staat in de toelichting dat, gezien de reeds aanwezige horeca, het niet gewenst is dat verdere uitbreiding van horeca wordt toegestaan. De bestaande horecagelegenheden zijn als zodanig bestemd.

2.9.5. Bij brief van 13 november 2006 is van de zijde van de stadsdeelsraad te kennen gegeven dat het huidige gebruik van de tweede bouwlaag in de eerstvolgende planherziening als zodanig zal worden bestemd.

Het oordeel van de Afdeling

2.10. De Afdeling stelt vast dat artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 1.i., en tweede lid, sub E, van de planvoorschriften in dit geval de functies horeca III en IV in de eerste bouwlaag toestaat en dat de daarbij horende opslag slechts is toegestaan in de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag. Dat in de plantoelichting staat dat opslag op hogere bouwlagen niet op de plankaart is aangeduid, maakt dit niet anders, aangezien artikel 3 van de planvoorschriften opslag op bedoelde hogere bouwlagen niet mogelijk maakt en de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan en geen bindende betekenis heeft.

Het gebruik van de tweede bouwlaag voor horeca en de daarbij horende opslag was onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Burgwallen Oude zijde, 3e herziening" toegestaan en dit gebruik is ingevolge artikel 18, derde lid, van de planvoorschriften onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Dit is slechts toegestaan indien het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Beëindiging van het gebruik is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting echter niet beoogd. Bovendien heeft de stadsdeelraad reeds aangegeven het huidige gebruik van de tweede bouwlaag in de eerstvolgende planherziening als zodanig te zullen bestemmen.

Gelet op het vorenstaande is bij het toekennen van een bestemming aan het pand ten onrechte aansluiting gezocht bij de verleende exploitatievergunning, hetgeen ertoe heeft geleid dat het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan" niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

2.10.1. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan", voor zover het betreft het pand [locatie 2], niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door dit plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan", voor zover het betreft het pand [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart.

Het beroep van [appellante sub 3] met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", voor zover het betreft het pand [locatie 3]

Standpunt van [appellante sub 3]

2.11. [appellante sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan voormeld plandeel. Daartoe voert zij aan dat ter plaatse ten onrechte een hotel- of woonfunctie is uitgesloten en dat aan het pand te beperkte gebruiksmogelijkheden zijn toegekend. Zij is van mening dat genoemde functies ter plaatse passen in de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Voorts voert zij aan dat, nu volgens haar reeds wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften, een bestemming zonder hotelfunctie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eerst ter zitting heeft zij aangevoerd dat de wijzigingsvoorwaarde, als bedoeld in artikel 12, vierde lid, onder 4b, van de planvoorschriften onvoldoende objectief is begrensd.

Standpunt van verweerder

2.12. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat het toestaan van een hotel of woningen ter plaatse in strijd is met de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten van het bewaren van het evenwicht tussen de verschillende functies in het plangebied.

Vaststelling van de feiten

2.13. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.13.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 1.h., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden, die op de plankaart zijn bestemd tot "Gemengde doeleinden" aangewezen voor:

1.h. hotels, uitsluitend ter plaatse waar op de plankaart de aanduidingen "hotel toegestaan" of "hotel in aangegeven bouwlaag toegestaan" voorkomen;

Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften is het dagelijks bestuur bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging dan wel uitbreiding van hotels.

In artikel 12 van de planvoorschriften is het beleid geformuleerd waaraan de vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden, zoals die in de diverse bestemmingen zijn opgenomen, zullen worden getoetst.

Ingevolge artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften kan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor hotels pas aan de orde zijn indien:

4.a. de functiemenging in de omgeving wordt bevorderd;

4.b. het initiatief leidt tot een kwaliteitsimpuls voor de locatie en/of omgeving, waaronder in elk geval het woon- en leefmilieu wordt begrepen;

4.c. geen overmatige verkeersaantrekkende werking zal ontstaan;

4.d. de bebouwing past binnen de parcellering van de omringende bebouwing;

4.e. de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.

2.13.2. Het pand [locatie 3] stond ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan leeg en was en is niet in gebruik ten behoeve van een hotel of woningen.

2.13.3. In de plantoelichting staat dat de hotelcapaciteit in het plangebied reeds hoog is en dat in (delen van) het plangebied tevens reeds veel andere functies aanwezig zijn die een hoge druk uitoefenen op het woon- en leefmilieu, zoals smartshops en horeca. Om die reden is hotelontwikkeling in dit plangebied niet gewenst. Alleen bij hoge uitzondering, namelijk in geval dat hotelontwikkeling een kwaliteitsimpuls voor de locatie en/of omgeving betekent (inclusief het woon- en leefmilieu), kan uitbreiding dan wel nieuwe hotelontwikkeling aan de orde komen. De vestiging van nieuwe hotels dan wel de uitbreiding van bestaande hotels is alleen mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid en uitsluitend na toetsing aan de in de voorschriften opgenomen criteria.

2.13.4. Op 20 juni 2006 heeft [appellante sub 3] een aanvraag voor een bouwvergunning gedaan ten behoeve van een hotel aan de [locatie 3].

Het oordeel van de Afdeling

2.14. Voorop staat dat het beroepschrift van [appellante sub 3] slechts is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel, voor zover geen woningen ofwel geen hotel in het pand mogelijk zijn gemaakt. Voor zover ter zitting door [appellante sub 3] is beoogd de omvang van het geding uit te breiden tot de goedkeuring van de in artikel 12, vierde lid, onder 4b, van de planvoorschriften vervatte wijzigingsvoorwaarde, moet dit in strijd met een goede procesorde worden geacht. Dit aspect blijft in het navolgende derhalve buiten beschouwing.

2.14.1. Naar het oordeel van de Afdeling faalt het betoog van appellante dat de bestemming "Gemengde doeleinden" ter plaatse te beperkte gebruiksmogelijkheden biedt. De bestemming maakt onder voorwaarden ter plaatse onder meer winkels, galeries, kantoren en openbare en bijzondere voorzieningen mogelijk. Het niet opnemen van de mogelijkheid om ter plaatse woningen te realiseren, is gelegen in het streven om de schaarse panden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² te kunnen behouden voor functies die een dergelijk vloeroppervlak vereisen, zoals kantoren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in dit binnenstedelijke gebied, anders dan appellante betoogt, behoefte bestaat aan ruimte voor de toegestane functies. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat geen enkele van de toegestane functies in het pand [locatie 3] binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt. Dat appellante ter plaatse een hotel ofwel woningen wenst te realiseren en het pand daar uitermate geschikt voor acht, maakt dat niet anders.

Voor zover appellante aanvoert dat ter plaatse ten onrechte bij recht een hotel is uitgesloten, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan er op is gericht om verdere uitbreiding van belastende functies in het plangebied tegen te gaan in het kader van het handhaven van een goed evenwicht tussen de verschillende functies. Mede gelet op het grote aantal reeds in het plangebied aanwezige hotels acht de Afdeling dit uitgangspunt niet onredelijk. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het bij recht mogelijk maken van een hotel ter plaatse geen aanleiding bestaat. Dat het door appellante gewenste zogenoemde cultuurhotel zich voornamelijk zou richten op een specifieke doelgroep, nog daargelaten de vraag of een dergelijke beperkte hotelbestemming in een bestemmingsplan kan worden vervat, brengt niet met zich dat het hotel voormeld evenwicht niet zou kunnen verstoren.

Ten aanzien van de stelling van appellante dat thans reeds zou zijn voldaan aan de in artikel 12, vierde lid, vervatte wijzigingsvoorwaarden stelt de Afdeling voorop dat dit, daargelaten de juistheid van de stelling, er slechts toe zou kunnen leiden dat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik zou kunnen worden gemaakt. Dit brengt niet met zich dat verweerder een bestemming die niet bij recht voorziet in de door appellante gewenste mogelijkheden in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft moeten achten. Het feit dat appellante op 20 juni 2006 een bouwaanvraag heeft ingediend voor het voormelde cultuurhotel brengt dit evenmin met zich, aangezien het doen van een aanvraag het reeds door appellante kenbaar gemaakte en bij de belangenafweging betrokken belang bij een dergelijk hotel niet anders maakt.

2.14.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", voor zover het betreft het pand [locatie 3] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het voormelde plandeel. Het beroep van [appellante sub 3] is ongegrond.

Proceskosten

2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellante sub 3] geen aanleiding. Verweerder dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellanten sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellanten sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 juli 2006, kenmerk 2006-31581, voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", voor zover het betreft het pand [locatie 1], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;

b. het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "horeca III en IV in eerste bouwlaag toegestaan", voor zover het betreft het pand [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;

III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit onder II. is vernietigd;

V. verklaart het beroep van [appellante sub 3] ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten; € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) voor [appellant sub 1] en € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellanten sub 2], welke bedragen geheel toe zijn te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 1] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellanten sub 2]) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007

459