Uitspraak 202103163/1/R2 en 202103163/3/R2 en 202103163/4/R2


Volledige tekst

202103163/1/R2 en 202103163/3/R2 en 202103163/4/R2.
Datum uitspraak: 28 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster A], gevestigd te America, gemeente Horst aan de Maas, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en een verzoek van [verzoekster B], gevestigd te America, gemeente Horst aan de Maas, om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Awb) van de bij uitspraak van 4 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:357, getroffen voorlopige voorziening en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoekster A], gevestigd te America, gemeente Horst aan de Maas,

appellante,

en

de raad van de gemeente Horst aan de Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 4 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:357, heeft de voorzieningenrechter het besluit van de raad van 23 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36, fase 3, America" geschorst.

Bij besluit van 8 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36, fase 3, America" gewijzigd vastgesteld.

202103163/3/R2

[verzoekster A] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

202103163/4/R2

[verzoekster B], gevestigd te America, gemeente Horst aan de Maas, initiatiefnemer, heeft de voorzieningenrechter verzocht de bij uitspraak van 4 februari 2022 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

[verzoekster A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar [verzoekster A], vertegenwoordigd door [verzoeker A], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Den Bosch, [verzoekster B], vertegenwoordigd door [verzoeker B] en bijgestaan door [gemachtigde] en mr. S. Keywani, advocaat te Nijmegen en de raad, vertegenwoordigd door I.A.G.J. Reijnders en mr R.C.H. Scrömbges, zijn verschenen.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       De voor de zaak relevante planregels zijn opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.

2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

3.       De raad heeft op 23 maart 2021 het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36, fase 3, America" vastgesteld. Dat plan maakt de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf [verzoekster B] mogelijk door te voorzien in bouwmogelijkheden voor een kas. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 4 februari 2022 het plan geschorst. Hierbij heeft de voorzieningenrechter de onomkeerbaarheid van de gevolgen van de realisatie van een mogelijk geurgevoelig object binnen de geurcontour van [verzoekster A] en de omstandigheid dat de raad nieuwe besluitvorming nodig acht, doorslaggevend geacht.

Beroep, gericht tegen het besluit van 8 februari 2022

4.       De raad heeft op 8 februari 2022 het plan gewijzigd vastgesteld. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het besluit van 8 februari 2022 van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.

4.1.    De voorzieningenrechter volgt [verzoekster A] niet in het betoog dat het vaststellingsbesluit onduidelijk is met betrekking tot datgene wat de raad op 8 februari 2022 heeft besloten.

De raad heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de raad met onderdeel 1 van het vaststellingsbesluit heeft besloten in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen waardoor een kas niet als geurgevoelig object wordt aangemerkt in het voorliggende bestemmingsplan, maar dat in dit onderdeel het woordje "niet" abusievelijk is weggevallen. Met het plan als vastgesteld op 8 februari 2022 is beoogd om binnen de geurcontour van [verzoekster A] geen geurgevoelige object toe te staan en permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik van de kassen niet toe te staan, aldus de raad.

De voorzieningenrechter acht het weggevallen woordje "niet" in het vaststellingsbesluit een kennelijke verschrijving. Gelet op het bij het besluit behorende plan met planregels en plantoelichting van het vastgestelde plan staat buiten twijfel dat is beoogd een plan vast te stellen dat realisatie van een geurgevoelig object uitsluit.

5.       Het plan voorziet in uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf aan de Nieuwe Peeldijk 36 in zuidwestelijke richting. In het plan is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend, een aanduiding voor een bouwvlak en, voor zover relevant, de aanduidingen "glastuinbouw", "specifieke vorm van agrarisch - uitsluitend kassen toegestaan", "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - assimilatieverlichting", "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - verwarmde glasopstanden". Verder is aan deze gronden ook de gebiedsaanduiding "milieuzone - geurzone" toegekend.

5.1.    Partijen zijn verdeeld over de vraag of met de uitbreiding met de kas in fase 3, een geurgevoelig object wordt mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). [verzoekster A] wijst er in dat verband op dat de in artikel 9.1, aanhef en onder p, van de planregels opgenomen beperkingen onduidelijk en niet realistisch zijn. Volgens haar is daardoor niet uitgesloten dat een geurgevoelig object kan worden gerealiseerd. Daarbij wijst [verzoekster A] ook naar de laatste volzin in artikel 9.1, van de planregels, waarmee volgens haar ruimte wordt gelaten voor realisatie van een geurgevoelig object.

5.2.    In artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt omschreven: "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan […] mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;".

5.3.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad met de beperkingen in de planregels in het plan zoals vastgesteld op 8 februari 2022 heeft uitgesloten dat een geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wgv wordt opgericht.

De voorzieningenrechter stelt in dat verband vast dat het plan wat betreft fase 3 slechts kassen toestaat, die gelet op de toegekende aanduidingen op grond van artikel 3.4.1 van de planregels niet mogen worden verwarmd en waarin ook geen assimilatieverlichting wordt toegepast. Deze functieaanduidingen leiden indirect tot een beperking van de verblijfsduur van medewerkers van het glastuinbouwbedrijf in de voorziene kas. Aanvullend hierop is in artikel 8.5 van de planregels expliciet bepaald dat er ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - geurzone" geen geurgevoelige objecten mogen worden gebouwd. Ook zijn verschillende in verblijfsduur uitgedrukte en direct werkende beperkingen opgenomen in zowel artikel 8.5 als 9.1, aanhef en onder p, van de planregels ten aanzien van het gebruik van de voorziene kas. In artikel 9.1, aanhef en onder p, is het (laten) gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding "Milieuzone-geurzone" als geurgevoelig object als strijdig gebruik gekwalificeerd, en zijn eveneens beperkingen opgenomen voor het verblijf van medewerkers in de kas.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de laatste volzin in artikel 9.1 van de planregels niet zelfstandig de ruimte biedt voor gebruik als geurgevoelig object. De in deze volzin opgenomen uitzondering geldt alleen voor gebruik dat blijkens de regels is toegestaan. Zoals hiervoor omschreven, is uitdrukkelijk bepaald dat een geurgevoelig object is uitgesloten.

5.4.    De stelling van [verzoekster A] dat de planregeling van artikel 9.1, aanhef en onder p, niet realistisch zou zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. [verzoekster B] heeft ter zitting overtuigend toegelicht dat beoogd is een hypermoderne kas te realiseren waarin het menselijk handelen zeer beperkt is, waardoor het in de planregeling opgenomen maximum aantal dagen realistisch is voor het beoogde feitelijk gebruik. Het is een kas voor het veredelen van aardbeiplanten en er worden geen vruchten gekweekt. In het voorjaar wordt de moederplant geplant, daar groeien ranken aan, die weer nieuwe aardbeiplanten vormen. Die ranken worden geoogst. Aan het einde van het jaar wordt de moederplant uit de kas gehaald. De werkzaamheden zijn beschreven in de planregeling. Verder wordt, anders dan [verzoekster A] stelt, voor gewasverzorging gewerkt met spuitrobots, voor onder meer schimmelbestrijding. [verzoekster A] heeft deze toelichting over de werkzaamheden niet gemotiveerd weersproken. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de planregeling niet realistisch zou zijn.

6.       Het betoog van [verzoekster A] dat de gevolgen van het plan waar het gaat om geurhinder vanwege zijn mestverwerkingsinstallatie onvoldoende zijn betrokken slaagt niet. In overweging 69.2 van een eerdere uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1763, over uitbreiding fase II van het bedrijf aan Nieuwe Peeldijk 36, staat al dat de geurhinder van de mestverwerkingsinstallatie als verwaarloosbaar kan worden beschouwd tegen de achtergrond van de geurhinder van de veehouderij. [verzoekster A] heeft dit desgevraagd ter zitting niet weersproken en niet onderbouwd waarom desondanks onvoldoende rekening is gehouden.

7.       Het beroep van [verzoekster A], voor zover gericht tegen het besluit van 8 februari 2022, is ongegrond.

Beroep, gericht tegen het besluit van 23 maart 2021

8.       Omdat het plan zoals vastgesteld bij besluit van 8 februari 2022 in stand blijft, bestaat geen belang meer bij bespreking van het beroep, voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit van 23 maart 2021. De wens om een principiële uitspraak te ontvangen voor mogelijke andere toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, levert onvoldoende procesbelang op. Ook de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken, is op zichzelf onvoldoende om tot inhoudelijke beoordeling over te gaan.

Het beroep van [verzoekster A], voor zover gericht tegen het besluit van 23 maart 2021, is niet-ontvankelijk.

Conclusie verzoek om opheffing en treffen voorlopige voorziening

9.       De conclusie van het voorgaande is dat het plan, zoals vastgesteld op 8 februari 2022 in stand blijft. Gelet op het voorgaande worden het verzoek van [verzoekster A] om het treffen van een voorlopige voorziening en het verzoek van [verzoekster B] om opheffing van de eerder getroffen voorziening afgewezen.

Proceskosten

10.     Ten aanzien van de proceskosten overweegt de voorzieningenrechter dat de raad bij besluit van 8 februari 2022 meer, beperkende regels heeft gesteld aan het gebruik ter plaatse van de nieuw voorziene kas. Daarmee is de raad (gedeeltelijk) tegemoetgekomen aan het beroep van [verzoekster A], dat ertoe strekt uit te sluiten dat er een geurgevoelig object wordt gerealiseerd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de raad in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [verzoekster A] tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 8 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36, fase 3, America" ongegrond;

II.       verklaart het beroep van [verzoekster A] tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 23 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36, fase 3, America" niet-ontvankelijk;

III.      wijst de verzoeken van [verzoekster A] en [verzoekster B] af;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [verzoekster A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.954,68, waarvan € 1.897,50 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [verzoekster A] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van Toor
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022

BIJLAGE

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder lid d, van de planregels

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

d. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' tevens een glastuinbouwbedrijf;

Artikel 3.2.1, lid d, van de planregels

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitsluitend kassen toegestaan' zijn uitsluitend gebouwen toegestaan in de vorm van kassen.

Artikel 3.4.1 van de planregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

[…]

het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, of een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitsluitend kassen toegestaan';

het gebruik van verwarmde glasopstanden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - verwarmde glasopstanden';

het gebruik van assimilatieverlichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - assimilatieverlichting';

Artikel 8.5 van de planregels

Bouwen in de buurt van agrarische bedrijven

Ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone - geurzone’ mogen geen geurgevoelige objecten worden gebouwd en geldt verder de beperking dat een kas:

a. maximaal 7 dagen per jaar voor het planten van aardbeiplanten mag worden gebruikt;

b. maximaal 18 dagen per jaar voor het oogsten en vervoeren van aardbeiplanten mag worden gebruikt;

c. maximaal 14 dagen per jaar voor het herplanten van aardbeiplanten mag worden gebruikt;

d. maximaal 14 dagen per jaar voor het oogsten van aardbeiplanten mag worden gebruikt;

e. maximaal 14 dagen per jaar voor gewasverzorging van aardbeiplanten mag worden gebruikt.

Artikel 9.1 van de planregels

Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:

[…]

p. ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone - geurzone’:

geurgevoelig object;

- een kas voor het planten van aardbeiplanten gedurende meer dan 7 dagen per jaar;

- een kas voor het oogsten en vervoeren van aardbeiplanten gedurende meer dan 18 dagen per jaar;

- een kas voor het herplanten van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar;

- een kas voor het oogsten van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar;

- een kas voor gewasverzorging van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar.

een en ander, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de gronden en behoudens indien het gebruik blijkens de regels is toegestaan.