Uitspraak 202100581/1/R3


Volledige tekst

202100581/1/R3.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), wonend te Dalfsen respectievelijk Nieuwleusen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 december 2020 in zaak nr. 20/53 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bewoning van de bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Dalfsen afgewezen.

Bij besluit van 12 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij 1] en [partij 2] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 maart 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Sandink en M.J. Gorter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van een loon- en opslagbedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 2] te Dalfsen. De gronden die op die locatie kadastraal worden aangeduid met het nummer 3778, zijn eigendom van [appellant].

Het perceel dat is gelegen aan de [locatie 1] is in eigendom van [partij 2] en [partij 1]. Kadastraal worden deze gronden aangeduid met de nummers 3715, 3717 en 3882. Op dit perceel staat een bedrijfswoning. Ten tijde van de besluitvorming werd deze bedrijfswoning bewoond door [partij 3] en [partij 4].

In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Dalfsen" (hierna: het bestemmingsplan) is aan alle voornoemde gronden de bestemming "Bedrijf" toegekend.

2.       [appellant] heeft bij brief van 14 maart 2019 het college verzocht handhavend op te treden tegen de bewoning van de bedrijfswoning, omdat volgens [appellant] de bewoning daarvan door [partij 3] en [partij 4] in strijd is met het bestemmingsplan.

Bij brief van 23 mei 2019 heeft het college [appellant] ervan op de hoogte gesteld dat het verzoek wordt afgewezen. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde overtredingen van het bestemmingsplan, heeft het college overwogen dat op grond van de bevindingen van een toezichthouder van de gemeente geen overtreding van het bestemmingsplan wegens dubbele bewoning door twee huishoudens kan worden vastgesteld. Verder vinden er volgens het college nog wel bedrijfsactiviteiten door [partij 3] op het perceel plaats, bestaande uit het verhuren van giertanks aan veehouders. Tot slot heeft het college laten meewegen dat [partij 3] en [partij 4] op leeftijd zijn en dat [partij 3] is geboren en getogen in de bedrijfswoning en daar al 85 jaar woont. Het college heeft vanwege de genoemde omstandigheden het verzoek om handhavend op te treden tegen de gestelde strijdige bewoning afgewezen.

Het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, hiertoe overwogen dat het college terecht geen overtreding van de regels van het bestemmingsplan heeft vastgesteld. [appellant] kan zich niet verenigen met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

4.       De relevante regels uit het bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het hoger beroep

5.       Op de zitting is besproken dat, vanwege het overlijden van [partij 3], [appellant] met het oog op mogelijke toekomstige besluitvorming alleen nog een oordeel wenst over zijn hoger beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vestiging van meerdere bedrijven op de gronden, kadastraal aangeduid met de nummers 3778, 3715, 3717 en 3882, geen overtreding oplevert van het bestemmingsplan.

[appellant] voert in dat kader aan dat uit hoofdstuk 6.3.4. van de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat per bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" slechts één bedrijf is toegestaan. [appellant] leidt hieruit af dat, omdat voor de gronden, kadastraal aangeduid met de nummers 3778, 3715, 3717 en 3882, op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan één bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" is opgenomen, op deze gronden maximaal één bedrijf is toegestaan. Dat per bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf", slechts één bedrijf is toegestaan, blijkt volgens hem ook uit de aanduidingen die voor meerdere percelen op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sloopbedrijf". In deze aanduiding staat namelijk "bedrijf" en niet "bedrijven". Als de raad meerdere bedrijven binnen één bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" had willen toestaan, dan had hij dat volgens [appellant] wel tot uitdrukking gebracht in de bestemmingsomschrijving. Als voorbeeld heeft [appellant] gewezen op de bestemming voor het adres [locatie 3] te Dalfsen. Voor dat perceel heeft de raad namelijk op de verbeelding als maatvoering de aanduiding "aantal:3" opgenomen, wat volgens hem betekent dat op de verbeelding van het plan onderscheid wordt gemaakt wat betreft het aantal bedrijven dat per bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" is toegestaan.

Omdat het bedrijf van [partij 3] en [partij 1] gelet op het voorgaande in strijd met het bestemmingsplan op het perceel is gevestigd, is er volgens [appellant] ook geen grondslag om de bedrijfswoning te mogen bewonen.

5.1.    De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat in het bestemmingsplan is bepaald dat op de betrokken gronden binnen het bouwvlak niet meer dan één bedrijf gevestigd zou mogen zijn. De rechtbank heeft verder overwogen dat het bestemmingsplan en de regels niet onduidelijk zijn. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682 en 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2636, heeft de rechtbank verder overwogen dat het beroep van [appellant] op de plantoelichting niet slaagt.

5.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:607) zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan - of zoals hier het gebruik - in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Omwille van de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd.

In artikel 6.1 van de planregels staat dat de voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven. Het artikel geeft daarbij verder aan wat voor soort bedrijven binnen deze bestemming zijn toegestaan. De Afdeling ziet in de tekst van het artikel geen aanknopingspunten voor de gedachte dat dat slechts één bedrijf binnen deze bestemming is toegestaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de planregel in dat opzicht duidelijk is en dat er gelet daarop geen betekenis toekomt aan wat in de plantoelichting staat. Dat voor een aantal percelen een aanduiding is opgenomen waarin "bedrijf" staat en niet "bedrijven", geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De betekenis van deze aanduidingen is geregeld in artikel 6.1, onder a, tweede lid van de planregels. Daarin is, voor zover hier van belang, geregeld, dat de voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan bedrijven ter plaatse van de aanduiding die is opgenomen in de in dit artikellid vervatte tabel, waarmee het desbetreffende bestemmingsvlak is aangeven. Dit artikellid beperkt de aard van de bedrijven die aldaar zijn toegestaan, niet het aantal bedrijven dat binnen het betreffende bestemmingsvlak is toegestaan. De tekst van dit onderdeel van artikel 6.1 sluit niet uit dat binnen een vlak met de bestemming "Bedrijf" meerdere bedrijven kunnen worden gevestigd. Voor zover [appellant] heeft gewezen op de aanduiding "aantal:3", die voor het perceel [locatie 3] te Dalfsen op de verbeelding is opgenomen, wijst de Afdeling erop dat die aanduiding niet het toegestane aantal bedrijven weergeeft, maar het toegestane aantal bedrijfswoningen. Dat blijkt uit artikel 6.2.2 van de planregels, waarin staat dat per bestemmingsvlak ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het aangeven aantal ter plaatse van de aanduiding "aantal".

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vestiging van meerdere bedrijven op het perceel geen overtreding op grond van het bestemmingsplan oplevert.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

Proceskosten

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022

817-952

BIJLAGE

Regels bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Dalfsen"

Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, met dien verstande dat:

a. uitsluitend zijn toegestaan:

1. ambachtelijke en buitengebied gebonden bedrijven, alsmede bedrijven in van categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

2. bedrijven ter plaatse van de aanduiding die in onderstaande tabel is opgenomen, waarmee het desbetreffende bestemmingsvlak is aangegeven:

b. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;

c. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;

d. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;

e. detailhandel, niet zijnde productie gebonden, niet is toegestaan,

met daarbij behorende bebouwing, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen."

Artikel 6.2.2 Bedrijfswoningen

"Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'aantal', en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

b. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;

c. in aanvulling op of in afwijking van het bepaalde in de 6.2.1 geldt voor niet-inpandige bedrijfswoningen dat:

1. de goothoogte niet meer dan 4,5 m mag bedragen;

2. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°."