Uitspraak 202105628/4/R1


Volledige tekst

202105628/4/R1.
Datum uitspraak: 30 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 heeft de minister op een verzoek daartoe van TenneT TSO B.V. krachtens artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: de BP) aan de in het besluit genoemde rechthebbenden een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding Zuid-West 380kV-West-Borssele-Rilland (ZWW) met bijkomende werken op de in het besluit vermelde percelen, zoals op de als bijlage bij het besluit aangehechte situatietekening is aangegeven.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en TenneT hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door dr. C.B. Krol Dobrov, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Farahani, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Tennet TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. C.H.R.M. van der Hoeven, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       [verzoeker] woont met zijn vrouw en twee kinderen aan de [locatie] in [plaats], een perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente […], sectie […], nummer […]. [verzoeker] heeft op het perceel een landgoed met bomen.

[verzoeker] voelt zich onrechtvaardig behandeld. Volgens hem hebben de minister en TenneT hem nooit goed geïnformeerd en heeft TenneT nooit daadwerkelijk met hem overlegd. In de ervaring van [verzoeker] had het geen zin om in gesprek te gaan met TenneT en denderde TenneT eenvoudigweg door. Hij vindt het ook onrechtvaardig dat de Afdeling zijn beroep tegen het inpassingsplan voor de hoogspanningsverbinding ongegrond heeft verklaard in de uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672. Volgens hem zal zijn landgoed verloren gaan als gevolg van de hoogspanningsverbinding. Ook heeft hij zorgen over de gevolgen van de hoogspanningsverbinding voor zijn gezondheid en die van zijn familie.

3.       Het besluit legt aan [verzoeker] de plicht op om te gedogen dat op het perceel de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd en in stand gehouden met bijkomende werken, behoudens zijn recht op schadevergoeding. In het besluit staat dat de aanlegwerkzaamheden op zijn perceel bestaan uit het betreden van het perceel te voet of door gebruik te maken van een tractor of quad om de voordraden te trekken. De permanente belemmering bestaat uit de overhang van geleiders met daarboven bliksemgeleiders inclusief glasvezel en retourstroomgeleiders. De belaste strook betreft de strook grond ter breedte van 34,5 m aan weerszijde en inclusief de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. In totaal gaat het om een strook grond met een breedte van 69 m. In de algemene werkbeschrijving van TenneT waarnaar in het besluit wordt verwezen staat dat het voor de realisatie van de verbinding nodig is om een aantal bomen te snoeien of te kappen.

4.       De planologische basis voor realisering van de hoogspanningsverbinding met bijkomende werken is het inpassingsplan "Zuid-West, 380 kV-west", dat is vastgesteld op 4 november 2016. Dit inpassingsplan, dat met toepassing van de rijkscoördinatieregeling tot stand is gekomen, is in rechte onaantastbaar als gevolg van de hiervoor vermelde uitspraak van 8 augustus 2018. De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de betogen van onder meer [verzoeker] over de gezondheidsrisico’s van de hoogspanningsverbinding niet slaagden. De Afdeling was verder onder 36.2 van deze uitspraak van oordeel dat in redelijkheid niet hoefde te worden gekozen voor het alternatieve tracé dat door onder meer door [verzoeker] werd voorgesteld. Daarbij achtte de Afdeling onder meer van belang dat weliswaar een deel van het relatief grote perceel binnen de magneetveldzone zal liggen, maar dat de woning en het direct aangrenzende deel van de tuin op het perceel daarbuiten zal liggen. Ook achtte de Afdeling van belang dat het plan de wens om in de toekomst een tweede woning op het perceel niet onmogelijk maakte, aangezien een aanzienlijk deel van het perceel ten noorden van de nieuwe 380 kV-lijn buiten de magneetveldzone zal liggen. Verder achtte de Afdeling van belang dat in het voorgestelde noordelijke tracé een deel van het perceel nog steeds binnen de magneetveldzone zou liggen.

De aanleg en het beheer van de hoogspanningsverbinding berusten bij TenneT.

Is het besluit van rechtswege geschorst?

5.       [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit van rechtswege is geschorst op grond van artikel 4, zesde lid, van de BP omdat hij beroep heeft ingesteld.

5.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit niet van rechtswege is geschorst doordat [verzoeker] hiertegen beroep heeft ingesteld. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2459, onder 4.1.

Bestaat aanleiding om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen?

6.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen op het punt van de gedoogplicht die aan hem is opgelegd totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan op zijn beroep. Volgens hem heeft hij er een groot belang bij dat het besluit wordt geschorst. Als het besluit niet wordt geschorst zal zijn landgoed verloren gaan, wat een onomkeerbaar gevolg is. Het besluit zal volgens hem in de bodemprocedure niet in stand blijven. [verzoeker] heeft onder meer aangevoerd dat de minister ten onrechte een gedoogplicht heeft opgelegd, omdat zijn belang redelijkerwijs onteigening vordert en TenneT geen enkel minnelijk overleg met hem heeft gehad. Ook heeft de minister volgens hem ten onrechte geen fysieke hoorzitting gehouden. De werkzaamheden die TenneT wil uitvoeren zijn volgens [verzoeker] niet rechtmatig. TenneT is van plan om bomen op het perceel in te korten en te kappen, maar volgens hem is voor die ingreep geen gedoogplicht opgelegd omdat in het besluit niet staat dat op zijn perceel bomen zullen worden ingekort en gekapt. [verzoeker] stelt dat TenneT hem nooit openlijk heeft gezegd dat er bomen op zijn perceel zullen verdwijnen.

6.1.    TenneT heeft uiteengezet dat uitstel van de realisering van de hoogspanningsverbinding zeer onwenselijk is vanwege het belang van het veiligstellen van een betrouwbaar elektriciteitsnet en het als netbeheerder kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen. TenneT heeft hierover toegelicht dat de huidige transportcapaciteit van de bestaande verbinding onvoldoende is en dat dit een belemmering vormt voor de onderhoudswerkzaamheden aan de leidingen en een risico is voor de leveringszekerheid van elektriciteit in Zeeland. TenneT heeft er in dit verband onder meer op gewezen dat tal van nieuwe energieprojecten niet op het hoogspanningsnet kunnen worden aangesloten doordat de capaciteit momenteel al volledig wordt benut. Ook zal TenneT bij het uitvallen van één circuit van de huidige bestaande verbinding Borssele-Rilland niet meer voldoen aan de wettelijk verplichte storingsreserve, waardoor de leveringszekerheid in Zeeland in gevaar komt.

Tennet heeft over de planning van de werkzaamheden op het perceel van [verzoeker] naar voren gebracht dat zij van plan is om onder begeleiding van een ecoloog in december 2021 het perceel te betreden voor het inkorten van bomen die te dicht in de buurt staan van de geleiders in de aanlegfase. Volgens TenneT gaat het daarbij om ongeveer zeven bomen. De ecoloog zal beoordelen welke bomen kunnen of moeten worden ontzien tijdens de werkzaamheden. Het inkorten van de bomen zal gebeuren onder begeleiding van de ecoloog. Verder worden vier werkpaden aangelegd waarvoor ook een aantal bomen moeten worden gekapt. Ook dat zal onder begeleiding van de ecoloog gebeuren. Vervolgens zullen in januari en februari 2022 de voordraden worden opgehangen. Per voordraad zullen de medewerkers ongeveer een kwartier op het perceel aanwezig moeten zijn. Daarna zullen in het derde kwartaal van 2022 nog bomen en houtopstanden worden ingekort of gekapt voor de instandhouding van de hoogspanningsverbinding. Volgens TenneT valt het inkorten en kappen van bomen onder de gedoogplicht en heeft zij duidelijk tegen [verzoeker] gezegd dat er bomen op het perceel moeten worden ingekort en gekapt.

6.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat deze procedure niet goed geschikt is voor het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit, gezien de aard van de beroepsgronden die [verzoeker] naar voren heeft gebracht en het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure. Bovendien heeft [verzoeker] op de zitting gezegd dat hij wil dat zijn beroepsgrond over de hoorzitting pas in de bodemprocedure wordt beoordeeld. De inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit moet dan ook plaatsvinden in de bodemprocedure. De Afdeling zal daarin onder meer beoordelen of de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [verzoeker] redelijkerwijs onteigening niet vorderen, zoals de Afdeling bijvoorbeeld ook heeft gedaan in de uitspraak van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2592. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal dit dus niet door het gerechtshof worden beoordeeld, anders dan de minister op de zitting meende. De vraag of vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter daarom beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

6.3.    De voorzieningenrechter laat in het midden of het inkorten en kappen van bomen op het perceel onder de gedoogplicht valt. Ook als dat niet het geval is, neemt dat niet weg dat [verzoeker] kan worden verplicht tot het inkorten en kappen van bomen op het perceel op grond van artikel 10 van de BP. In het eerste lid daarvan is bepaald dat als in een besluit op grond van artikel 2, vijfde lid niet een gedoogplicht is opgelegd voor het snoeien en kappen van bomen en beplantingen, een rechthebbende, zoals in dit geval [verzoeker], kan worden verplicht deze te snoeien en/of te kappen indien deze hinderlijk zijn of worden voor de aanleg of het gebruik van het werk. In het vierde lid is bepaald dat degene die het werk aangaat, in dit geval TenneT, in spoedeisende gevallen onmiddellijk kan overgaan tot het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

6.4.    [verzoeker] heeft het belang van TenneT om op korte termijn met de aanlegwerkzaamheden op zijn perceel te beginnen met klem betwist. Volgens hem kan TenneT gemakkelijk wachten met de werkzaamheden op zijn perceel. Hij heeft er daarbij op gewezen dat TenneT in andere delen van het tracé nog niet klaar is met werkzaamheden of nog niet gestart is met werkzaamheden. [verzoeker] betwijfelt daarom of TenneT forse schade zal lijden en de elektriciteitsvoorziening in Zeeland in gevaar komt als zij niet op korte termijn met de werkzaamheden op het perceel kan beginnen.

6.5.    In de uitspraken van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2153 en 5 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2459 heeft de voorzieningenrechter onder respectievelijk 8 en 10 geoordeeld dat de belangen van de minister en TenneT bij voortgang in de aanlegwerkzaamheden van de hoogspanningsleiding de energievoorziening in Nederland raken en daarom zwaar wegen. Daarbij komen nog een aantal specifieke belangen die er mee zijn gemoeid dat TenneT op korte termijn met de werkzaamheden op het perceel kan beginnen.

In de eerste plaats gaat het om het belang van andere grondeigenaren in het zogeheten mastvak waarin het perceel ligt. Zij hebben er belang bij om niet geconfronteerd te worden met een langere periode van hinder op hun percelen. TenneT heeft toegelicht dat bijna alle masten op de omliggende percelen inmiddels volledig zijn opgericht. Uit een luchtfoto die TenneT heeft overgelegd volgt ook dat de masten met nummers 1040 en 1041 die aan de voor- en achterzijde van het perceel staan volledig zijn opgericht. [verzoeker] heeft naar voren gebracht dat mast aan de achterzijde van locatie 1039 nog niet volledig is opgericht. Dat is een mast die in hetzelfde mastvlak ligt als het perceel. Daarover heeft TenneT echter toegelicht dat de topdelen van de masten in dit mastvak in uiterlijk de derde week van november zullen worden geplaatst. Binnenkort zullen alle masten in dit mastvak dus volledig zijn opgericht. Als TenneT niet op korte termijn met werkzaamheden op het perceel kan beginnen, zullen de andere grondeigenaren in dit mastvak langer te maken hebben met werkwegen en -terreinen op hun percelen.

In de tweede plaats gaat het om het belang dat beschermde diersoorten op het perceel niet worden verstoord door de aanlegwerkzaamheden. In een quickscan van de ecoloog van TenneT staat dat op het perceel een jaarrond beschermd nest van vermoedelijk een havik is aangetroffen in een boom die niet tijdens de aanlegwerkzaamheden zal worden afgetopt of gesnoeid maar die wel op korte afstand van het tracé staat. Ook is het volgens deze quickscan aannemelijk dat andere vogelsoorten op het perceel broeden. Verder zijn in verschillende bomen holen aangetroffen die in potentie geschikt kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Om te voorkomen dat vogels en vleermuizen op het perceel worden verstoord, is het volgens TenneT van belang om op korte termijn met de werkzaamheden op he perceel te beginnen zodat deze afgerond kunnen worden voordat het broedseizoen (vanaf 1 maart) begint. [verzoeker] heeft niet betwist dat er beschermde diersoorten op zijn perceel zijn. Hij heeft er wel op gewezen dat in de Gedragscode Flora en Fauna van TenneT staat dat na 1 november in beginsel geen werkzaamheden aan bomen mogen worden verricht als er vleermuizen aanwezig zijn. In het plan van aanpak dat door de ecoloog van TenneT is opgesteld staat echter dat het niet aannemelijk is dat vleermuizen in de winter in de bomen op het perceel verblijven, omdat de bomen beperkt van omvang zijn en nauwelijks een bufferende werking hebben. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten die erop wijzen dat in de bomen in de winter wel vleermuizen zouden kunnen verblijven.

6.6.    Tegenover deze belangen staat het belang van [verzoeker] dat er geen inbreuk wordt gemaakt op zijn landgoed. De voorzieningenrechter begrijpt dat [verzoeker] het niet eens is met het tracé van de hoogspanningsverbinding en dat hij zeer teleurgesteld is dat zijn beroep tegen het inpassingsplan voor die hoogspanningsverbinding ongegrond is verklaard. Maar het inpassingsplan is in rechte onaantastbaar geworden. In deze procedure over het besluit tot oplegging van een gedoogplicht is het tracé van de hoogspanningsverbinding dat over het perceel van [verzoeker] loopt daarom rechtens een gegeven.

6.7.    De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat TenneT heeft uiteengezet dat de werkzaamheden op het perceel met zorgvuldigheid zullen worden verricht. De werkzaamheden zullen onder begeleiding van een ecoloog plaatsvinden en op basis van metingen van een specialistisch bureau zal worden bepaald tot welke hoogte de bomen moeten worden ingekort. De ecoloog van TenneT heeft een quickscan en een plan van aanpak voor de werkzaamheden op het perceel gemaakt.

6.8.    De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het belang van [verzoeker] bij een schorsing minder zwaar weegt dan de belangen die ermee gemoeid zijn dat TenneT op korte termijn kan beginnen met de aanlegwerkzaamheden op het perceel. Het is uiteraard daarbij wel aan TenneT om de uiteenzetting over de zorgvuldigheid bij de uitvoering waar te maken.

7.       De voorzieningenrechter zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening daarom afwijzen. De voorzieningenrechter doet ten slotte een beroep op partijen om, ondanks de verstoorde verhoudingen, over en weer zoveel mogelijk zorgvuldigheid te betrachten, onder meer bij de contacten die in de naaste toekomst nodig zijn.

8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021

703