Uitspraak 202000676/2/R1


Volledige tekst

202000676/2/R1.
Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2878, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van die uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 17 december 2019, voor zover het college daarin de locatie Julianalaan 06_ZL heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor het plaatsen van minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval ten behoeve van onder andere de woningen op de percelen Julianalaan [nummers] te Graft-De Rijp, te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het college een nieuw aanwijzingsbesluit genomen om het gebrek in de tussenuitspraak te herstellen.

[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft onder 4.3 van de tussenuitspraak overwogen dat het college in het besluit van 17 december 2019 niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de locatie Julianalaan 06_ZL geschikt is als aanbiedlocatie voor het plaatsen van minicontainers.

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om met inachtneming van overweging 4.3 het gebrek in het besluit van 17 december 2019, voor zover het college daarin de locatie Julianalaan 06_ZL heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor minicontainers, te herstellen door alsnog toereikend te motiveren dat de gekozen locatie hier geschikt voor is en dat de alternatieve locatie die [appellanten] hebben voorgesteld minder geschikt is, dan wel in de plaats daarvan een ander besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Het besluit van 23 februari 2021

3.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 23 februari 2021 een nieuw gewijzigd aanwijzingsbesluit genomen. De wijziging ziet alleen op aanbiedlocatie Julianalaan 06_ZL. Het college heeft in het nieuwe besluit de alternatieve locatie zoals voorgesteld door [appellanten] na een nadere afweging geschikt geacht en deze aangewezen als aanbiedlocatie voor de minicontainers. Dit betekent dat de nieuwe aanbiedlocatie zich nu aan de zijkant van de woningen aan de Julianalaan [nummer] bevindt. Het college heeft bij het besluit van 23 februari 2021 ook het aanwijzingsbesluit van 27 augustus 2019 (lees: 17 december 2019) voor zover dat betrekking heeft op de aanbiedplaats locatie Julianalaan 06_ZL ingetrokken.

4.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

5.       [appellanten] hebben in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 23 februari 2021 kunnen verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.

Conclusie

6.       Nu het college het aanwijzingsbesluit van 27 augustus 2019 (lees: 17 december 2019) voor zover dat betrekking heeft op de aanbiedlocatie Julianalaan 06_ZL heeft ingetrokken, omdat het de alternatieve locatie zoals voorgesteld door [appellanten] geschikt acht en deze heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor de minicontainers, vervalt de grondslag van het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 17 december 2019. Dit betekent dat geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellanten] tegen dit besluit.

7.       Het beroep tegen het besluit van 17 december 2019 is niet-ontvankelijk.

8.       Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Een redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van Awb brengt met zich dat het college wordt veroordeeld tot vergoeding van voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021

414-966.