Uitspraak 202003096/1/R4


Volledige tekst

202003096/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Veiliger Zaltbommel, gevestigd te Zaltbommel,

appellante,

en

de raad van de gemeente Zaltbommel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaltbommel, Maatschappelijke zone Waluwe III Reparatieplan" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door T.W. Tuenter, bijgestaan door ing. J.LM. Eskens, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan houdt een herziening in van het bestemmingsplan "Zaltbommel, Maatschappelijke Zone Waluwe III". Dat plan maakte de realisatie van een sportcomplex met zwembad en school mogelijk op de in geding zijnde gronden.

Vast staat dat het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel bij besluit van 11 maart 2020 een - thans onherroepelijke - omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisatie van het sportcomplex met zwembad, alsmede voor de horecavoorziening.

2.    Het plan dat wordt bestreden voorziet in de planologische inpassing van het vergunde sportcomplex met zwembad en de vergunde horecagelegenheid.

Verder maakt het plan een uitbreiding en verschuiving van een school mogelijk, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend.

Het plangebied wordt, globaal gezien, begrensd door de woonbebouwing van de wijk De Vegt in het noordwesten, de toekomstige woningbouwlocatie Waluwe III in het zuiden en de Oude Bosscheweg en de A2 in het midden.

3.    De stichting kan zich niet verenigen met het plan vanwege de gevolgen ervan voor de zogenoemde externe veiligheid van personen die zich bij de verwezenlijking van het plan in het plangebied bevinden. Volgens de stichting heeft de raad niet voldoende aandacht gehad voor de veiligheid van die personen. De stichting wijst er daarbij op dat het plangebied nabij de rijksweg A2, de spoorverbinding Utrecht-Den Bosch en het chemisch bedrijf Sachem Europe B.V. ligt.

4.    Omdat ter zitting is gebleken dat het sportcomplex met zwembad en horecagelegenheid al onherroepelijk is vergund, spitst het geschil zich daarom toe op de gevolgen van de in het plan toegestane uitbreiding en verschuiving van de school voor de externe veiligheid

Wijze van toetsen

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

Groepsrisico

6.    De stichting voert aan dat het groepsrisico niet juist is berekend. Volgens de stichting mocht de raad zich niet baseren op het rapport "Milieuonderzoek Waluwe III" van Antea Group van 24 september 2019. Volgens de stichting staan daarin fouten die tot gevolg hebben dat het aantal personen dat in de toekomst in het plangebied aanwezig zal zijn is onderschat. Volgens de stichting mocht de raad zich ook niet baseren op de memo van Antea Group van 6 augustus 2020. Zij stelt dat ook in de berekening, die daarin is weergegeven, onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Zo lijken de locaties van het sportcentrum en de middelbare school te zijn verwisseld en is voor een deel van de gronden ten onrechte uitgegaan van gebruik ten behoeve van sport, aldus de stichting. Verder vindt de stichting het vreemd dat is geconcludeerd dat het groepsrisico lager is bij de herberekening, terwijl er juist in absolute zin sprake is van hogere aantallen personen dan bij de oorspronkelijke berekening. De stichting verwijst daarvoor naar de notitie van 26 maart 2020 van Van Kooten.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het plan aanvaardbaar zijn voor wat betreft het aspect externe veiligheid. Daarbij baseert de raad zich op de conclusies in het rapport van Antea Group van 24 september 2019 en in de memo van 6 augustus 2020.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat uit het Antearapport van 24 september 2019 blijkt dat het groepsrisico van de A2 in de toekomstige situatie weliswaar met meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de huidige situatie,  maar onder de oriëntatiewaarde blijft. Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico moet worden verantwoord. In het rapport zijn vervolgens elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen, waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De raad heeft in de plantoelichting de verantwoording uit het rapport van Antea Group tot de zijne gemaakt.

In de memo van 6 augustus 2020, waarnaar de raad in zijn verweerschrift heeft verwezen, is door Antea Group een aantal uitgangspunten bij de berekening van het groepsrisico aangepast en een herberekening verricht. Zo is onder meer de ligging van de middelbare school aangepast. Uit de herberekening blijkt dat dit geen nadelig, maar juist een positief effect heeft op de uitkomst van de groepsrisicoberekening. In de memo wordt geconcludeerd dat het groepsrisico van de A2 zich in de beschreven situatie onder de oriëntatiewaarde bevindt. De conclusies uit het rapport van 24 september 2019 houden daarmee stand, aldus de memo.

6.3.    De Afdeling ziet in wat de stichting heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van de raad, gebaseerd op het rapport en de memo van Antea Group, dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. De Afdeling neemt hierbij in ogenschouw dat ter zitting door de heer Eskens van Antea Group is toegelicht, dat nog steeds ruimschoots onder de oriëntatiewaarde wordt gebleven, als enige uitgangspunten van de herberekening worden aangepast conform de kanttekeningen van de stichting. De Afdeling stelt vast dat dit niet gemotiveerd door de stichting is bestreden.

Verder overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de aanwezigheid van het bedrijf Sachem Europe B.V. niet tot de conclusie leidt dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor het aspect externe veiligheid. Daartoe wijst de Afdeling op het volgende. Uit het rapport van 24 september 2019 volgt dat voor zover het betreft het bedrijf Sachem Europe B.V. het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Volgens dit rapport bevindt het groepsrisico van Sachem zich zowel in de huidige als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. De Afdeling ziet in het door de stichting aangevoerde geen aanknopingspunten om aan deze conclusie van Antea Group, waar de raad zijn besluitvorming mede op heeft gebaseerd, te twijfelen.

Verder staat in het rapport van 24 september 2019 van Antea Group dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is bepaald in de Regeling basisnet. De spoorlijn Utrecht - Den Bosch is niet in die Regeling opgenomen. De spoorlijn is daarom geen relevante risicobron, aldus Antea Group. Omdat de spoorlijn op ongeveer 400 meter ten oosten van het plangebied ligt, is artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet van toepassing. Artikel 7 verplicht echter wel tot het beschouwen van incidenten op het spoor en de zelfredzaamheid van personen in het nieuwe plan, aldus het rapport.

De Afdeling is van oordeel dat vanuit het oogpunt van de gevolgen van het plan voor de externe veiligheid voldoende rekening is gehouden met de spoorlijn, gelet op hetgeen over zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is vermeld in het rapport van Antea Group, waar de raad naar heeft verwezen.

Over de stelling van de stichting (in het kader van de zelfredzaamheid) dat in geval bij een calamiteit vluchtroutes worden belemmerd door waterpartijen en door een haag, heeft de raad ter zitting toegelicht dat voorzien wordt in normale infrastructuur zodat vluchten naar verschillende kanten mogelijk is in geval van een calamiteit. De Afdeling ziet in wat de stichting heeft gesteld geen aanknopingspunten om die toelichting voor onjuist te houden.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op basis van het rapport en de memo van Antea Group in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan - in zoverre daarmee een verschuiving en uitbreiding van een school mogelijk wordt gemaakt - niet leidt tot een onaanvaardbaar groepsrisico. In het verlengde hiervan vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de bouw van de school.

De betogen slagen niet.

Voorwaardelijke verplichting

7.    De stichting voert aan dat ter beperking of voorkoming van het groepsrisico in het plan, door middel van voorwaardelijke verplichtingen, een aantal maatregelen hadden moet worden geborgd, wat ten onrechte niet is gedaan. Hierbij wijst de stichting onder meer op regels ten aanzien van ramen, deuren en beglazing. Ook vindt de stichting dat de vluchtroute beter had moeten worden geborgd. De stichting stelt bekend te zijn met de rechtspraak van de Afdeling, die inhoudt dat in een bestemmingsplan in beginsel alleen afstanden worden gegeven ter voorkoming van een onaanvaardbare overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Zij meent echter dat in dit, in haar ogen bijzondere, geval van deze rechtspraak moet worden afgeweken. Hierbij wijst de stichting erop dat er drie nabijgelegen bronnen van potentiële veiligheidsrisico’s zijn. Daarbij doelt zij op de A2, de spoorlijn Utrecht-Den Bosch en het chemische bedrijf Sachem Europe B.V..

7.1.    De Afdeling overweegt dat een bestemmingsplan een ruimtelijk instrument is waarin als veiligheidsmaatregel in beginsel afstanden worden gegeven ter voorkoming van een onaanvaardbare overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. In het Bouwbesluit 2020 zijn bouwtechnische regels neergelegd, die bij de bouw van woningen in acht moeten worden genomen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar eerdere uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1493.

De Afdeling ziet in wat de stichting heeft aangevoerd geen reden om van deze rechtspraak af te wijken. Hierbij wijst de Afdeling erop dat de drie door de stichting genoemde bronnen van potentiële veiligheidsrisico’s hiervoor aan de orde zijn gekomen, waarbij de Afdeling de conclusie heeft getrokken dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan - in zoverre daarmee een verschuiving en uitbreiding van een school mogelijk wordt gemaakt - niet leidt tot een onaanvaardbaar groepsrisico. Alleen al daarom wordt de stichting niet gevolgd in haar betoog dat het plan had moeten voorzien in de door haar gewenste voorwaardelijke verplichtingen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

418.