Uitspraak 201902546/2/A1


Volledige tekst

201902546/2/A1.
Datum uitspraak: 2 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Est, gemeente Neerijnen, en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV), gevestigd te Zeist,

2.    [appellant sub 2], wonend te Est, gemeente Neerijnen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2019 in zaak nr. 18/3796 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen, thans het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1741, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak het gebrek in het besluit van 8 juni 2018 te herstellen met inachtneming van hetgeen onder 10.2 is overwogen, de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het te nemen besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak twee controlevoorschriften aan de omgevingsvergunning van 8 juni 2018 verbonden.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen over de wijze waarop het college uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. [appellant sub 1] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 8 juni 2018 in strijd met artikel 5.5, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht is genomen, omdat aan de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning geen controlevoorschriften, als bedoeld in dat artikellid, zijn verbonden met betrekking tot de gestelde geluidgrenswaarden. De Afdeling heeft het college opgedragen dit gebrek te herstellen door alsnog een controlevoorschrift als hiervoor bedoeld aan de omgevingsvergunning te verbinden.

1.1.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 6 augustus 2020 de controlevoorschriften 3.4.1 en 3.4.2 aan de omgevingsvergunning verbonden.

Voorschrift 3.4.1 luidt: "Binnen 3 maanden nadat de inrichting geheel in overeenstemming met de vergunning in werking is gebracht, moet de vergunninghouder, door middel van een akoestisch onderzoek (controlerapportage), aan het bevoegd gezag aantonen dat aan de geluidsvoorschriften 3.2.1 en 3.2.2 van deze vergunning wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen deze termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd."

Voorschrift 3.4.2 luidt: "Het bevoegd gezag moet vooraf worden geïnformeerd over de opzet van het onderzoek en over de datum en het tijdstip waarop de geluidmetingen voor het in voorschrift 3.4.1 bedoelde onderzoek gaan plaatsvinden. Uitsluitend na toestemming van het bevoegd gezag kan worden overgegaan tot het uitvoeren van het onderzoek. Aan de opzet van het onderzoek kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen in verband met mogelijke specifieke omstandigheden."

2.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

2.1.    [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze laten weten dat hij zich kan verenigen met het besluit van 6 augustus 2020 en dat de daarbij gestelde controlevoorschriften aansluiten bij de voorschriften die hij zelf in een eerder stadium had voorgesteld. Gelet hierop is voor hem geen beroep van rechtswege tegen dit besluit ontstaan, omdat hij daarbij onvoldoende belang heeft.

2.2.    [appellant sub 2] heeft naar aanleiding van het besluit van 6 augustus 2020 geen zienswijzen naar voren gebracht. De Afdeling stelt vast dat met dit besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan zijn beroep tegen het besluit van 8 juni 2018, omdat de omgevingsvergunning in stand is gebleven. Zijn beroep moet daarom worden geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 6 augustus 2020. Omdat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, heeft hij geen beroepsgronden aangevoerd en is zijn van rechtswege ontstane beroep daartegen ongegrond.

Conclusie

3.    Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van [appellant sub 1] en de POV, voor zover ingesteld door de POV, niet-ontvankelijk.

Zoals verder in de tussenuitspraak is overwogen, is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

Gelet op overweging 7 van de tussenuitspraak is het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond.

De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 8 juni 2018 geheel heeft vernietigd en het college heeft opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 juni 2018 slechts vernietigen voor zover daarbij is nagelaten een controlevoorschrift met betrekking tot de gestelde geluidgrenswaarden aan de omgevingsvergunning te verbinden.

Zoals hiervoor is overwogen, is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 6 augustus 2020 ongegrond.

4.    Het college moet op na te melden wijze worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van het hoger beroep van [appellant sub 1].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] en de Producenten Organisatie Varkenshouderij niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door de Producenten Organisatie Varkenshouderij;

II.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] en de Producenten Organisatie Varkenshouderij, voor zover ontvankelijk, gegrond;

III.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

IV.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2019 in zaak nr. 18/3796, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen van 8 juni 2018, kenmerk 021421971, is vernietigd en het college is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van de uitspraak;

V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen van 8 juni 2018, kenmerk 021421971, voor zover daarbij is nagelaten een controlevoorschrift met betrekking tot de gestelde geluidgrenswaarden aan de omgevingsvergunning te verbinden;

VI.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe van 6 augustus 2020, kenmerk 0214145097, ongegrond;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020

687.