Uitspraak 201805966/1/V2


Volledige tekst

201805966/1/V2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 juni 2018 in zaak nr. 17/12964 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling tot vervanging van zijn vreemdelingendocument buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 22 juni 2017 heeft de staatssecretaris op basis van het door de vreemdeling gemaakte bezwaar de aanvraag alsnog afgewezen.

Bij uitspraak van 21 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 juni 2017 vernietigd, het besluit van 9 maart 2017 herroepen, bepaald dat de staatssecretaris de naam van de vreemdeling wijzigt in "[naam 1]" en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Igdeli, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De vreemdeling is geboren in Nederland op [geboortedatum] 2010. Hij heeft de Somalische nationaliteit. Bij besluit van 5 augustus 2013 kreeg hij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat besluit wordt hij genoemd zoals hij op dat moment in de basisregistratie persoonsgegevens (brp) staat geregistreerd: [naam 2]. Deze naam staat ook vermeld op zijn Nederlandse geboorteakte. Sinds 19 juli 2014 staat hij - om onduidelijk gebleven redenen - in de brp geregistreerd als: [de vreemdeling].

1.1.    Op 13 februari 2017 heeft de vreemdeling de staatssecretaris om een nieuw vreemdelingendocument gevraagd en gevraagd om deze op naam te stellen van [naam 1]. De vreemdeling wil zo dezelfde achternaam hebben als zijn moeder. [voornaam] is zijn voornaam. De vreemdeling verzoekt dus om een geslachtsnaamwijziging.

2.    De staatssecretaris heeft geweigerd het document met de gevraagde naam te verstrekken. In het besluit van 22 juni 2017 heeft hij uiteengezet dat voor de gegevens op vreemdelingendocumenten de brp leidend is. Omdat de vreemdeling daarin als [de vreemdeling] staat geregistreerd, kan de staatssecretaris alleen een vreemdelingendocument op die naam verstrekken. Eventuele registratiefouten in de brp kan de vreemdeling via zijn gemeente op basis van brondocumenten laten wijzigen.

2.1.    Na de zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris op verzoek van de rechtbank navraag gedaan bij de gemeente Rotterdam. In zijn nadere reacties van 19 oktober 2017 en van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris aan zijn eerdere standpunt toegevoegd dat in het geval van de vreemdeling geen sprake is van registratiefouten in de brp en dat de weg via de gemeente daarom niet openstaat. Hij heeft voor de situatie van de vreemdeling gewezen op de weg via de website justis.nl.

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit van 22 juni 2017 onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Na de grondverklaring van het beroep en de vernietiging van het genoemde besluit heeft de rechtbank aanleiding gezien om met het oog op finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien. In dat kader heeft zij de staatssecretaris opgedragen om de naam van de vreemdeling te wijzigen in [naam 1].

4.    In zijn eerste grief klaagt de staatssecretaris tevergeefs dat de rechtbank niet de volledige inhoud van de nadere reacties van oktober en december 2017 heeft betrokken bij de toetsing van de rechtmatigheid van het besluit van 22 juni 2017. De staatssecretaris voert op zichzelf terecht aan dat de rechtbank in dat kader alleen heeft overwogen, voor zover nu relevant, (a) dat de betrokken gemeente ook aan de staatssecretaris heeft meegedeeld niet de aangewezen instantie te zijn om de persoonsgegevens op de gevraagde manier aan te passen en (b) dat nu de vreemdeling in Nederland is geboren en de Somalische nationaliteit heeft, niet van hem kan worden verwacht dat hij brondocumenten kan overleggen op basis waarvan zijn gemeente zijn gegevens in de brp kan aanpassen. De verdere inhoud van de nadere reacties van oktober en december 2017, zoals hiervoor onder 2.1. weergegeven, vormt echter een essentiële aanvulling op het besluit van 22 juni 2017, zodat de rechtbank deze terecht niet heeft aangemerkt als een aanvullende motivering daarvan. Zij heeft de volledige nadere reacties pas betrokken bij haar beoordeling van de mogelijkheden tot finale geschilbeslechting en daaraan staat geen rechtsregel in de weg.

De grief faalt.

5.    In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte op de onder 3. vermelde wijze zelf in de zaak heeft voorzien. De Afdeling stelt voorop dat het in de eerste plaats aan de staatssecretaris is en niet aan de rechtbank om te beslissen of de uitspraak van de rechtbank noopt tot verlening van het document met de gevraagde tenaamstelling. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraken van 20 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:619, en 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3921. Gegeven hoe de feiten in dit geval liggen, voert de staatssecretaris verder terecht aan dat hij niet aan de opdracht van de rechtbank kán voldoen. Uit het systeem van de Wet brp volgt immers dat hij alleen een vreemdelingendocument verleent met daarop de naam waarmee de vreemdeling in de brp staat vermeld. Ter voorlichting van partijen wijst de Afdeling erop dat de vreemdeling, nu hij om een geslachtsnaamwijziging vraagt, hiertoe een verzoek kan indienen bij de Kroon. Als hij meent dat hij gelet op de eerdere, naar de Afdeling begrijpt, rechtstreeks in de brp doorgevoerde naamswijziging in 2014 voor aanpassing van zijn naam in aanmerking komt, moet hij zich daarvoor tot zijn gemeente wenden.

De grief slaagt.

6.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank daarin het besluit van 9 maart 2017 heeft herroepen en heeft bepaald dat de staatssecretaris de naam van de vreemdeling wijzigt in "[naam 1]" en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak wordt bevestigd voor het overige. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarvoor verwijst de Afdeling naar wat hiervoor onder 5. is overwogen.

7.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 juni 2018 in zaak nr. 17/12964, voor zover de rechtbank daarin het besluit van 9 maart 2017 heeft herroepen en heeft bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de naam van de vreemdeling wijzigt in "[naam 1]" en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

III.    bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juni 2017, V-nummer […], geheel in stand blijven.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Prins
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020

837.