Uitspraak 201805355/1/V3


Volledige tekst

201805355/1/V3.
Datum uitspraak: 29 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 juni 2018 in zaak nr. 18/419 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 22 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling binnen vier weken na verzending van de uitspraak de gevraagde mvv te verlenen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door hem in haar uitspraak op te dragen om binnen vier weken na verzending daarvan de vreemdeling de gevraagde mvv te verlenen. Het is namelijk in de eerste plaats aan de staatssecretaris en niet aan de rechtbank om te beslissen of de uitspraak van de rechtbank dwingt tot verlening van de gevraagde mvv. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 20 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:619, waar ook de staatssecretaris naar verwijst. De staatssecretaris voert terecht aan dat met het aannemen van een loonbetalingsverplichting nog niet vaststaat dat er een reëel dienstverband is. Ook betoogt hij terecht dat de omstandigheid dat de huidige inkomsten van referent zijn ingegaan in juni 2017 niet zonder meer maakt dat deze inkomsten duurzaam waren op het moment van het besluit van 22 december 2018.

De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank daarin de staatssecretaris heeft opgedragen om binnen vier weken na verzending daarvan de vreemdeling de gevraagde mvv te verlenen. De staatssecretaris moet dus alsnog een nieuw besluit nemen op het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2017 met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2018.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 juni 2018 in zaak nr. 18/419 voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak de vreemdeling de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Verburg w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018

638.