Uitspraak 201908537/1/R2


Volledige tekst

201908537/1/R2.
Datum uitspraak: 16 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Bavel, gemeente Breda,

2.    [appellant sub 2], wonend te Bavel, gemeente Breda,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Breda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oost, herziening Tervoortseweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2020, waar [appellanten sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door H. Vermeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.V. Vreugdenhil en mr. M. van der Made, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ruimte voor Ruimte CV, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het plan voorziet in de bouw van 3 woningen aan de Tervoortseweg te Bavel in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling. De gronden hadden hiervoor een agrarische bestemming.

1.1.    De Afdeling zal eerst beoordelen of [appellanten sub 1], en [appellant sub 2] kunnen worden ontvangen in hun beroep tegen het bestemmingsplan.

In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

1.2.    De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant sub 2] en het perceel van [appellanten sub 1] op een afstand van ongeveer 450 m respectievelijk 350 m van het plangebied zijn gelegen. [appellant sub 2] heeft vanaf zijn perceel geen zicht op de locatie. Het zicht op de locatie vanuit het perceel van [appellanten sub 1] is zeer beperkt door het pand op het perceel aan de [locatie] en de aanwezige bomenrij langs de Tervoortseweg. Gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling - de bouw van drie woningen - waarin het plan voorziet en dit heel beperkte zicht, is de afstand tussen hun percelen en het plangebied te groot om een rechtstreeks bij het plan betrokken belang te kunnen aannemen.

1.3.    [appellanten sub 1] voeren aan dat zij desondanks belanghebbende zijn, omdat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan zal toenemen. Daarnaast voeren zij aan dat zij belang hebben bij het behoud van het open karakter van het gebied en ook dat zij als burgers van Nederland belang hebben bij de naleving van wet- en regelgeving.

[appellant sub 2] heeft aangevoerd dat hij belanghebbende is, omdat hij zijn agrarisch bedrijf in de toekomst mogelijk wil saneren en daarbij gebruik wenst te maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Hij vreest dat het plan hem daarvoor minder ruimte biedt, omdat het totale aantal beschikbare ruimte-voor-ruimtewoningen als gevolg daarvan vermindert.

1.4.    Naar het oordeel van de Afdeling geven deze omstandigheden geen reden om ondanks de afstand tussen de percelen van [appellanten sub 1], en [appellant sub 2], toch een rechtstreeks bij het plan betrokken belang aan te nemen.

Het plan maakt drie woningen mogelijk. Gezien dit aantal woningen zal het aantal verkeersbewegingen dat deze ontwikkeling zal genereren, waarvan slechts een deel ten noorden van het plan - in de richting van de percelen van [appellanten sub 1], en [appellant sub 2] - zeer beperkt zijn.

Voor zover [appellanten sub 1] stellen dat zij belang hebben bij het behoud van het open karakter van het gebied en dat zij als burgers van Nederland er belang bij hebben dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd door de overheid, overweegt de Afdeling dat dit belang zich onvoldoende onderscheidt van de belangen van willekeurige anderen, en daarom geen persoonlijk belang is dat rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 2], overweegt de Afdeling als volgt. Het belang dat [appellant sub 2] stelt te hebben gaat niet over een belang waarvoor het plan direct gevolgen heeft. Daarmee staat het naar het oordeel van de Afdeling in een zodanig ver verwijderd verband met de door het bestreden plan toegestane ontwikkeling, dat geen sprake is van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [appellant sub 2] is dan ook geen belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en kan daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, geen beroep instellen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:862.

1.5.    De conclusie is dat [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 10 oktober 2019. Dat betekent dat zij op grond van artikel 8:1 van de Awb geen ontvankelijk beroep tegen dit besluit kunnen instellen. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.

2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020

723-884.