Uitspraak 201809029/1/R2


Volledige tekst

201809029/1/R2.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

en

de raad van de gemeente Reusel-de Mierden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2018 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "[locatie] - Mierdseweg" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Reusel-de Mierden heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door R. Krul en M. Verkooijen, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting Tankstation Den Hoek B.V., [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D], alle vertegenwoordigd dan wel bijgestaan door mr. W.A.L.D.I. Slagmaat, advocaat te Houten, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] exploiteert aan de [locatie] te Reusel een agrarisch bedrijf dat bestaat uit een intensieve veehouderij en een akkerbouwbedrijf. Hij wil zijn intensieve veehouderij saneren, waarbij hij de op zijn gronden ten behoeve van de intensieve veehouderij aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing wil slopen. Daarvoor in de plaats wil [appellant] een onbemand tankstation met een wasstraat ter hoogte van de rotonde aan de Randweg-Oost en 10 woningen aan de Mierdseweg (hierna: de beoogde ontwikkeling) kunnen realiseren. Van de 10 woningen wenst [appellant] 4 bij recht bestemd en 6 door middel van een uitwerkingsplicht. De raad wenst niet aan de door [appellant] beoogde ontwikkeling mee te werken.

Toetsingskader

2.    Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Inhoudelijk

3.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte heeft geweigerd om het plan vast te stellen. Hij stelt daartoe dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met het beleid van de raad is. De beoogde ontwikkeling is, anders dan de raad heeft gesteld, in overeenstemming met de Omgevingsvisie, vastgesteld door de raad op 22 mei 2018. Ook is de beoogde ontwikkeling volgens hem, anders dan de raad stelt, in overeenstemming met de StructuurvisiePlus, vastgesteld door de raad op 19 juli 2004, (hierna: de SV+) en met de door de Kempergemeenten gezamenlijk vastgestelde  Klimaatvisie Kempengemeenten, die door onder andere de raad is vastgesteld (hierna: de klimaatvisie). Voorts stelt [appellant] dat er, anders dan de raad stelt, wel behoefte bestaat aan een extra tankstation in Reusel.

[appellant] stelt verder dat tussen hem en de gemeente een anterieure overeenkomst is gesloten, waaraan hij het vertrouwen kon ontlenen dat het plan zou worden vastgesteld. De weigering van de raad om het plan vast te stellen is daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarnaast is de weigering van de raad om het plan vast te stellen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid omdat de raad bij het nemen van het besluit niet duidelijk heeft gemaakt welk gewicht is toegekend aan de uit de anterieure overeenkomst voortvloeiende afspraken.

Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte de belangen van concurrente pomphouders heeft meegenomen in de afweging die aan zijn besluit ten grondslag ligt, terwijl concurrentieverhoudingen volgens hem in dit geval niet bij de afweging betrokken hadden mogen worden.

3.1.    De raad stelt dat de anterieure overeenkomst is gesloten met de gemeente maar dat de overeenkomst enkel een inspanningsverplichting bevat, die de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de raad onverlet laat. In dit geval heeft de bekendmaking van de overeenkomst aanleiding gegeven voor de raad om vragen te stellen over de voorgenomen locatie, waarna een extra vergadering van de commissie ruimte werd ingelast. De woningen bleken niet op bezwaren te stuiten, de komst van een tankstation wel. De initiatiefnemer wenste zijn planvoornemen als één geheel voort te zetten. Vervolgens is het ontwerpplan door het college ter inzage gelegd en aan de raad voorgelegd. Gelet op de functie en uitstraling van een tankstation met een luifel en een wasstraat, aan de ene kant bij de entree van de kern Reusel en aan de andere kant een halfopen agrarisch karakter van de omgeving is de raad tot de slotsom gekomen dat een tankstation ter plaatse geen zorgvuldige inrichting van het gebied ter plaatse met zich brengt.

De raad stelt verder dat hij bevoegd blijft het bestemmingsplan gewijzigd of niet vast te stellen. De anterieure overeenkomst is in de besluitvorming betrokken, maar de ruimtelijke argumenten hebben in dit geval zwaarder gewogen, zo heeft de raad gesteld.

3.2.    Ter zitting is gebleken dat de Omgevingsvisie, de SV+ en de Klimaatvisie niet zonder meer in de weg staan aan de door [appellant] gewenste ontwikkeling. De omstandigheid dat het door de raad geformuleerde beleid zich in zoverre niet verzet tegen de bouw van het tankstation en de door [appellant] gewenste woningen laat echter onverlet dat de raad diende af te wegen of de beoogde ontwikkeling past binnen het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De raad vindt het door [appellant] gewenste tankstation ter hoogte van de rotonde aan de Randweg-Oost ruimtelijk niet aanvaardbaar. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat ter plaatse van de rotonde aan de Randweg-Oost sprake is van een halfopen landschap en dat de door [appellant] gewenste ontwikkeling, gelet op de functie en de uitstraling van een tankstation met verlichting, negatieve ruimtelijke gevolgen zal hebben voor de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden.

Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] beoogde ontwikkeling ruimtelijk niet aanvaardbaar is.

3.2.1.    Voor zover [appellant] een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar overweging 4.3 van haar uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2949, dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

Uit artikel 3, derde lid, van deze anterieure overeenkomst volgt dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft om ten behoeve van het door [appellant] gewenste ontwikkeling het bestemmingsplan "Lage Mierdsedijk - Mierdseweg" in procedure te brengen. De overeenkomst bevat geen door de raad in acht te nemen resultaatverplichting om een bestemmingsplan vast te stellen. Het bevat enkel een inspanningsverplichting om een bestemmingsplan in procedure te brengen. Een bestemmingsplan met de door [appellant] gewenste inhoud is ook in procedure gebracht. Met de anterieure overeenkomst is niet gezegd dat een plan met de door [appellant] gewenste inhoud ook door de raad zou worden vastgesteld. Voor zover [appellant] ter zitting in dit verband heeft gesteld dat bij hem door het uitblijven van een reactie van de raad op zijn plannen de verwachting is gewekt dat de raad zou instemmen met het ontwerpplan, is de Afdeling van oordeel dat, wat daarvan ook zij, het enkele ontbreken van een uitlating van de raad onvoldoende is om als toezegging, uitlating of gedraging te kunnen worden gekwalificeerd waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft geweigerd het plan vast te stellen.

Het betoog slaagt niet.

3.2.2.    De Afdeling overweegt verder dat de raad op de hoogte was van de met [appellant] gesloten anterieure overeenkomst en dat de raad de anterieure overeenkomst heeft betrokken in zijn overwegingen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet worden gezegd dat de raad in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de tussen de gemeente en [appellant] gesloten anterieure overeenkomst. Verder is niet aannemelijk geworden dat de raad bij de belangenafweging doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de belangen van gevestigde pomphouders en niet aan het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

3.3.    Nu de hiervoor besproken grond de afwijzing van het verzoek om medewerking te verlenen kan dragen, ziet de Afdeling geen aanleiding om het overigens door [appellant] gestelde te bespreken.

Conclusie

4.    Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen weigeren om medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Het beroep is dan ook ongegrond.

Proceskosten

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

45-880.