Uitspraak 201802777/1/A3


Volledige tekst

201802777/1/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V., beide gevestigd te Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: Praxis),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2015, gewijzigd bij besluit van 18 september 2015, heeft het college een verzoek om informatie van Praxis deels afgewezen.

Bij besluit van 19 februari 2018 heeft het college het door Praxis hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Praxis beroep ingesteld.

Hornbach Real Estate Almelo B.V. (hierna: Hornbach) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Praxis en Hornbach hebben de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar Praxis, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Nijmeijer, bijgestaan door mr. M. Ichoh, advocaat te Enschede, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hornbach, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Hornbach wil een bouw- en tuinmarkt realiseren in Almelo. Praxis heeft een bouwmarkt in Almelo en heeft geprocedeerd tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Rhijnbeek", met welk plan is beoogd de vestiging van een Hornbach bouw- en tuinmarkt in Almelo te faciliteren. In een tussenuitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4648, heeft de Afdeling de raad van de gemeente Almelo opgedragen om gebreken in het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rhijnbeek" te herstellen. Ook heeft de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening dat besluit geschorst. Bij besluit van 7 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Rhijnbeek" opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 5 juni 2015 heeft het college aan Hornbach een omgevingsvergunning verleend. Op 25 augustus 2015 is die vergunning ingetrokken. Naar aanleiding van de verlening van de omgevingsvergunning heeft Praxis bij het college een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) ingediend.

Voorgeschiedenis

2.    Praxis heeft het college op grond van de Wob verzocht om toezending van alle op de verlening van de omgevingsvergunning betrekking hebbende stukken, "waaronder in elk geval eventueel tussen de gemeente Almelo en Hornbach gesloten overeenkomsten, gespreksverslagen en e-mailcorrespondentie met betrekking tot de bouwaanvraag en vergunningverlening, onderzoeksrapportages en besluiten".

Praxis heeft het verzoek desgevraagd als volgt gespecificeerd: "De documenten die cliënten verzoeken hebben betrekking op het vooroverleg dat tussen uw college en Hornbach is gevoerd omtrent de aanvraag om de omgevingsvergunning en de verlening daarvan. Die documenten kunnen onder meer zijn e-mails, gespreksverslagen, brieven e.d.".

3.    Bij het besluit van 18 september 2015 heeft het college openbaarmaking van diverse passages uit de bij dat besluit gevoegde producties 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.

De documenten 1 en 8 zijn verslagen van overleggen tussen ambtenaren van de gemeente en advocaten en andere vertegenwoordigers van Hornbach. De documenten 2, 3, 4 en 9 betreffen e-mails tussen ambtenaren van de gemeente en advocaten van Hornbach. Document 7 is een notitie van een advocaat van Hornbach. Alle documenten bevatten informatie over de strekking en mogelijke gevolgen van de tussenuitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 en het voornemen van Hornbach om een omgevingsvergunning aan te vragen. De uitwisseling van informatie heeft onder meer plaatsgevonden om het college en vervolgens de raad in staat te stellen een standpunt in te nemen over het nemen van een herstelbesluit ten aanzien van het bestemmingsplan en het nemen van een besluit op de door Hornbach voorgenomen vergunningaanvraag.

4.    Bij uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3497, heeft de Afdeling geoordeeld dat aan een beraad het interne karakter ontvalt indien daarbij een externe is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. De Afdeling heeft overwogen dat Hornbach in dit geval niet een externe derde is die uitsluitend adviseert in het belang van het bestuursorgaan en die geen ander belang heeft dan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting te geven. De informatie in de documenten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 betreft derhalve geen intern beraad, zodat het college die informatie niet op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft mogen weigeren. De Afdeling heeft daarom het besluit op bezwaar van 5 april 2016 vernietigd voor zover het ziet op die documenten.

Nieuw besluit van het college

5.    Bij het nieuwe besluit op bezwaar van 19 februari 2018 heeft het college de weigering om passages uit de documenten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 openbaar te maken, opnieuw gehandhaafd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd:

- dat de informatie valt onder de in artikel 11a van de Advocatenwet neergelegde geheimhoudingsplicht en dat daarom de Wob daarop niet van toepassing is;

- dat het gaat om vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob);

- dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de economische en financiële belangen van de gemeente, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken advocaten en ambtenaren en het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling van Praxis en onevenredige benadeling van Hornbach (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob).

Terugkomen van uitspraak van 20 december 2017

6.    Hornbach betoogt in haar schriftelijke uiteenzetting dat de Afdeling terug moet komen van de uitspraak van 20 december 2017, voor zover daarin is geoordeeld dat aan een beraad het interne karakter ontvalt indien daarbij een externe is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. Ter zitting van de Afdeling heeft ook het college de Afdeling verzocht om in zoverre terug te komen van deze uitspraak.

6.1.    De uitspraak van 20 december 2017 is een einduitspraak. Het daarin gegeven oordeel over intern beraad staat daarom in rechte vast. De Afdeling ziet in hetgeen Hornbach en het college hebben aangevoerd geen aanleiding om, los van de vraag of dat in deze procedure mogelijk is, van het oordeel over intern beraad terug te komen. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat dit oordeel, anders dan waarvan Hornbach en het college uit lijken te gaan, er niet toe leidt dat stukken over een overleg tussen een bestuursorgaan en een derde met een eigen belang op verzoek altijd openbaar moeten worden gemaakt. Er zijn immers meer weigeringsgronden dan artikel 11, eerste lid, van de Wob.

Beoordeling van het beroep

7.    Praxis betoogt dat het college ten onrechte heeft geweigerd passages uit de documenten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 openbaar te maken. Volgens haar kunnen de in het besluit van 19 februari 2018 neergelegde gronden de weigering niet dragen.

8.    De Afdeling zal in de hierna volgende overwegingen ingaan op de weigeringsgronden die het college heeft ingeroepen. Daarbij zal de Afdeling per weigeringsgrond eerst het standpunt van het college weergeven, daarna het betoog van Praxis en vervolgens het oordeel van de Afdeling.

9.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde documenten.

Geheimhoudingsverplichting artikel 11a van de Advocatenwet

10.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 11a van de Advocatenwet neergelegde geheimhoudingsplicht in de weg staat aan openbaarmaking. Deze geheimhoudingsplicht is van toepassing omdat het gaat om stukken die afkomstig zijn van een advocaat. De Wob moet wijken voor artikel 11a van de Advocatenwet. Deze bepaling is vergelijkbaar met artikel 2:57 van de Aanbestedingswet en met regelgeving over medische dossiers, aldus het college.

11.    Praxis betoogt dat met de uitspraak van 20 december 2017 niet meer in geschil is dat in dit geval de Wob - en dus niet de Advocatenwet - van toepassing is. Verder betoogt zij dat de in artikel 11a van de Advocatenwet neergelegde geheimhoudingsplicht mogelijk van toepassing is op correspondentie tussen advocaat en cliënt, maar niet op standpunten die een advocaat namens een cliënt deelt met anderen. Nu de advocaat van Hornbach haar standpunt met de gemeente heeft gedeeld, is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing, aldus Praxis.

11.1.    Artikel 11a, eerste lid, eerste volzin, van de Advocatenwet luidt: "Voor zover niet bij wet of bij verordening van het college van afgevaardigden anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor medewerkers en personeel van de advocaat, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening."

11.2.    Artikel 11a van de Advocatenwet bevat een geheimhoudingsplicht voor advocaten, hun medewerkers en personeel en andere betrokken personen. Anders dan de bepalingen waar het college op heeft gewezen, te weten artikel 2:57 van de Aanbestedingswet en de artikelen 457 en 458 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, regelt artikel 11a van de Advocatenwet niet in welke gevallen onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie mag worden verstrekt. Derhalve bevat deze bepaling geen bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. De in artikel 11a van de Advocatenwet neergelegde geheimhoudingsplicht richt zich voorts niet tot ontvangers van een door een advocaat opgesteld stuk. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat die geheimhoudingsplicht eraan in de weg staat dat de Wob van toepassing is op de stukken die de advocaat van Hornbach heeft opgesteld en aan medewerkers van de gemeente heeft gezonden. De uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:715, waar het college ter zitting op heeft gewezen, geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Die uitspraak gaat over klachtdossiers die onder de Deken van de Orde van Advocaten zijn komen te berusten in het kader van zijn toezicht op advocaten. Dat is niet vergelijkbaar met de documenten waar deze zaak over gaat.

Het betoog slaagt.

Bedrijfs- en fabricagegegevens

12.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde informatie adviezen van de advocaten van Hornbach bevat die ten behoeve van Hornbach zijn opgesteld en vertrouwelijk aan het college zijn verstrekt. Dit betreft vertrouwelijk verstrekte bedrijfsgegevens, waarvan openbaarmaking op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob achterwege dient te blijven.

13.    Praxis betoogt dat de documenten, daargelaten dat ze niet vertrouwelijk zijn overgelegd, geen bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten.

13.1.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

13.2.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3976) dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt.

13.3.    De documenten gaan over de wijze waarop gebreken in het bestemmingsplan "Rhijnbeek" konden worden hersteld, de mogelijkheden voor Hornbach om alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen en de voortgang van het proces ter verkrijging van die vergunning. Praxis betoogt terecht dat dit geen wetenswaardigheden over de technische of financiële bedrijfsvoering, het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers van Hornbach betreft. De documenten bevatten derhalve geen bedrijfs- of fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Het college heeft ten onrechte op deze grond geweigerd de documenten openbaar te maken.

Het betoog slaagt.

Economische of financiële belangen

14.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van openbaarmaking van de gevraagde gegevens niet opweegt tegen de economische en financiële belangen van de gemeente als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bij openbaarmaking van de vertrouwelijk toegezonden stukken het risico loopt dat Hornbach een schadeclaim indient. Ook kan openbaarmaking van deze stukken over lopende onderhandelingen of strategieën ertoe leiden dat de contractspartij of gesprekspartner van de gemeente zich terugtrekt, waardoor de onderhandelingspositie en dus de economische of financiële belangen van de gemeente worden geschaad, aldus het college.

15.    Praxis betoogt dat het college weliswaar stelt dat het een schadeclaim riskeert, maar dit niet onderbouwt. Het enkele risico op een schadeclaim is onvoldoende zwaarwegend om van openbaarmaking af te zien. Voorts hebben de stukken volgens haar geen betrekking op lopende onderhandelingen. Ook betreffen de stukken niet de positie van Hornbach als contractspartij van de gemeente, nu die stukken gaan over een aanvraag om een omgevingsvergunning, aldus Praxis.

15.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.

15.2.    Zoals hiervoor reeds is overwogen, gaan de documenten over de wijze waarop de gebreken in het bestemmingsplan "Rhijnbeek" konden worden hersteld, de mogelijkheden voor Hornbach om alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen en de voortgang van het proces ter verkrijging van die vergunning. Het college heeft, ook nadat ter zitting van de Afdeling om een nadere motivering is gevraagd, niet aannemelijk gemaakt dat Hornbach schade zal lijden indien deze informatie openbaar wordt gemaakt en dat er een reëel risico is dat Hornbach deze schade op de gemeente zal verhalen.

15.3.    Hoewel Hornbach nog altijd geen bouw- en tuinmarkt heeft kunnen realiseren in Almelo, valt niet in te zien dat de documenten onderhandelingen of strategieën betreffen die ten tijde van het besluit van 19 februari 2018 nog actueel waren. Ten tijde van het Wob-verzoek van Praxis en ten tijde van de eerste besluiten op dat verzoek was het bestemmingsplan dat de komst van de bouw- en tuinmarkt mede mogelijk moest maken, nog geschorst. Bij einduitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:398, is het bestemmingsplan echter vernietigd. Niet valt in te zien dat de tussen de advocaten van Hornbach en medewerkers van de gemeente besproken mogelijkheden om de gebreken in het bestemmingsplan te herstellen en alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen, niettemin nog actueel zijn. Het college heeft voorts niet duidelijk kunnen maken waarom Hornbach zich na het bekend worden van deze informatie zou terugtrekken als partij die op de desbetreffende locatie een bouw- en tuinmarkt wil ontwikkelen. Het is dan ook niet aannemelijk dat bij openbaarmaking van de thans geweigerde passages de financiële en economische belangen van de gemeente in het geding zijn. Het college heeft ten onrechte artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob aan de weigering ten grondslag gelegd.

Het betoog slaagt.

Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

16.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken advocaten en ambtenaren zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Daartoe heeft het college gesteld dat de documenten niet kunnen worden geanonimiseerd, aangezien de namen reeds eerder openbaar zijn gemaakt. Openbaarmaking van de strikt vertrouwelijke informatie tast de persoonlijke levenssfeer op ontoelaatbare wijze aan, aldus het college.

17.    Praxis betoogt dat, nu de namen van de advocaten en ambtenaren reeds openbaar zijn gemaakt, niet valt in te zien waarom de persoonlijke levenssfeer in het geding is bij openbaarmaking van de overige informatie.

17.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

17.2.    De informatie waarvan openbaarmaking is geweigerd, bevat geen persoonlijke gegevens van de betrokken advocaten en ambtenaren. Voorts valt niet in te zien dat die informatie zó aan de personen van die advocaten en ambtenaren is verbonden of zó gevoelig is, dat openbaarmaking ervan ongewenste gevolgen - bijvoorbeeld een risico voor de veiligheid - zou hebben voor die advocaten en ambtenaren. De informatie bevat voorts niet zozeer persoonlijke opvattingen, maar veeleer standpunten die namens Hornbach dan wel namens het college of de raad zijn ingenomen. Voor zover de persoonlijke levenssfeer al in het geding is, heeft het college zich daarom niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eerbiediging ervan zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.

Het betoog slaagt.

Onevenredige bevoordeling en benadeling

18.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de geweigerde informatie inzicht biedt in de omvang van de juridische werkzaamheden die in dit dossier zijn verricht door de advocaten van Hornbach, een concurrent van Praxis. Uit deze informatie kan de processtrategie van Hornbach en van bestuursorganen van de gemeente worden afgeleid. Dit ondergraaft de procespositie van Hornbach en van bestuursorganen van de gemeente, hetgeen Praxis onevenredig bevoordeelt en Hornbach en de bestuursorganen onevenredig benadeelt. Openbaarmaking van de geweigerde informatie zou ook leiden tot onevenredige benadeling van Hornbach omdat zij, evenals andere partijen, de mogelijkheid moet hebben om vrijelijk met het college van gedachten te wisselen, aldus het college.

19.    Praxis betoogt dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het bekend worden van de omvang van de werkzaamheden van de advocaten van Hornbach en van de processtrategie van Hornbach of bestuursorganen van de gemeente leidt tot onevenredige benadeling van Hornbach. Praxis voert aan dat de processtrategie van Hornbach bekend mag worden verondersteld, namelijk het gebruikmaken van alle middelen rechtens om ervoor te zorgen dat het college alsnog een omgevingsvergunning verleent. Nu de aanvraag om een omgevingsvergunning inmiddels is ingetrokken, valt volgens Praxis in het geheel niet meer in te zien hoe zij door openbaarmaking onevenredig wordt bevoordeeld. Daarnaast kon Hornbach er niet van uitgaan dat de door haar aan het college verstrekte informatie nooit openbaar zou moeten worden gemaakt, aldus Praxis.

19.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

19.2.    Niet valt in te zien op welke wijze de geweigerde informatie inzicht kan geven in de omvang van de juridische werkzaamheden die in dit dossier zijn verricht door advocaten van Hornbach en waarom dit zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van Hornbach of onevenredige bevoordeling van Praxis. Voorts is niet aannemelijk dat, voor zover de geweigerde informatie al inzicht geeft in de processtrategie van Hornbach, het college of de raad, deze processtrategie ook ten tijde van het besluit van 19 februari 2018 nog actueel was. Reeds daarom valt niet in te zien waarom Hornbach, haar advocaten of bestuursorganen van de gemeente onevenredig worden benadeeld dan wel Praxis onevenredig wordt bevoordeeld door het bekend worden van de processtrategie.

Dat Hornbach en medewerkers van de gemeente intensief contact hebben gehad over de reparatie van het bestemmingsplan en over het verkrijgen van een omgevingsvergunning, blijkt reeds uit de gedeelten van de documenten die wel openbaar zijn gemaakt. Zulke contacten zijn ook niet ongebruikelijk in dergelijke ruimtelijke procedures. Dat de nu nog geweigerde passages tot op zekere hoogte inzicht geven in de inhoud van die contacten, betekent nog niet dat de betrokkenen door openbaarmaking van die passages onevenredig worden benadeeld. Onevenredige benadeling kan bijvoorbeeld onder omstandigheden aan de orde zijn indien het gaat om concurrentiegevoelige informatie die een bedrijf deelt met een bestuursorgaan. Dat is in dit geval echter niet aan de orde. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de thans geweigerde delen van de documenten leidt tot onevenredige benadeling van Hornbach of van bestuursorganen van de gemeente of tot onevenredige bevoordeling van Praxis.

Het betoog slaagt.

Conclusie

20.    Het beroep is gegrond. Het besluit van het college van 19 februari 2018 dient wegens strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob te worden vernietigd. De Afdeling ziet, mede gelet op hetgeen ter zitting van de Afdeling door het college naar voren is gebracht, geen ruimte voor een nadere motivering die de weigering om gedeelten van de documenten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 openbaar te maken wel kan dragen. De Afdeling zal daarom zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 3 september 2015, zoals gewijzigd bij het besluit van 18 september 2015, zal worden herroepen, voor zover daarbij openbaarmaking van passages uit voormelde documenten is geweigerd. Deze passages zullen alsnog openbaar worden gemaakt. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college dient voormelde documenten alsnog in hun geheel aan Praxis te verstrekken.

21.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 19 februari 2018, kenmerk UIT-1880479;

III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 3 september 2015, kenmerk UIT-1560576, zoals gewijzigd bij besluit van 18 september 2015, kenmerk UIT-1561015, voor zover daarbij is geweigerd passages uit de documenten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 openbaar te maken;

IV.    bepaalt dat deze passages alsnog openbaar worden gemaakt;

V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo aan Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019

640.