Uitspraak 201700604/1/A1


Volledige tekst

201700604/1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Waalwijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 december 2016 in zaken nrs. 16/2690 en 16/2727 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.

Procesverloop

Bij brief, verzonden op 24 juni 2015, en bij brief, verzonden op 1 oktober 2015, tezamen het primaire besluit, heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden jegens Stichting Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (hierna: ETZ) in Waalwijk, onder meer vanwege geluidhinder, gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit, verzonden op 23 maart 2016, heeft het college onder andere het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank onder andere het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en ETZ hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.A.C. Schouwenaars en ing. G.F.C. van Grunsven, zijn verschenen. Verder is ter zitting ETZ, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

De Afdeling heeft toen het onderzoek ter zitting geschorst.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 16 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door Schouwenaars en ing. M. De Ruiter, zijn verschenen. Verder is ter zitting ETZ, vertegenwoordigd door Janssen, gehoord.

Overwegingen

1. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, en die daarin niet is weergegeven, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2. [appellant] woont aan de [locatie] te Waalwijk. Zijn woning is een hoekhuis waarvan de zijkant grenst aan de Maylaan. [appellant] woont in de nabije omgeving van het ziekenhuis ETZ. In de loop der jaren heeft ETZ op het terrein verscheidene voorzieningen verplaatst. Naar aanleiding daarvan is ETZ de Maylaan als toegangsweg naar ETZ gaan gebruiken. Het personeel van ETZ dat met de auto komt, rijdt via de Maylaan naar de parkeerplaats op het terrein van ETZ. Verder rijden er door de Maylaan vrachtwagens die ten behoeve van het ziekenhuis goederen laden en lossen. [appellant] ondervindt hier overlast van. Hij stelt met name last te hebben van het geluid. Verder stelt hij dat de vrachtwagens trillingen veroorzaken, waardoor zijn huis beschadigd raakt. Volgens hem zijn het gebruik van de Maylaan als toegangsweg en de hinder die hij daardoor ondervindt, onrechtmatig. [appellant] heeft verder om handhavend optreden verzocht omdat hij vreest dat de situatie rondom de zuurstoftank niet veilig is.

3. Op 18 maart 2008 heeft het college aan ETZ een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. Dat is een revisievergunning. Met deze vergunning is onder meer een aantal wijzigingen in de bedrijfsvoering ten opzichte van de eerdere vergunningen vergund. Verder zijn alle eerdere vergunningen van ETZ, zoals de Hinderwetvergunning van 29 mei 1989, komen te vervallen. De vergunning van 18 maart 2008 is in rechte onaantastbaar.

Per 1 januari 2016 valt ETZ onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Op dat moment is de vergunning van 18 maart 2008 komen te vervallen en gelden voor ETZ de bepalingen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dat betekent niet dat de vergunning van 18 maart 2008 in het geheel geen rol meer speelt bij de vraag of handhavend tegen ETZ kan worden opgetreden. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit worden de voorschriften van de vergunning gedurende drie jaar na het van toepassing worden van het Activiteitenbesluit - dus tot 1 januari 2019 - als maatwerkvoorschrift aangemerkt, als deze voorschriften zien op een onderwerp waarvoor het college op grond van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften mag stellen. Op grond van artikel 6.1, vierde lid, worden de voorschriften die zien op onderwerpen waarvoor het college op grond van het Activiteitenbesluit niet bevoegd is om maatwerkvoorschriften te stellen, gedurende zes maanden na het van toepassing worden van het Activiteitenbesluit - dus tot 1 juli 2016 - als maatwerkvoorschrift aangemerkt, indien die voorschriften minder streng zijn dan de desbetreffende bepalingen uit het Activiteitenbesluit. Als de voorschriften die zien op onderwerpen waarvoor geen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld, strenger zijn dan de bepalingen uit het Activiteitenbesluit, worden deze voorschriften niet als maatwerkvoorschrift aangemerkt en wordt dus aan het Activiteitenbesluit getoetst.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ETZ de parkeerplaats voor het personeel en een afgifte- en ophaalpunt voor goederen illegaal op het terrein van ETZ heeft verplaatst. Volgens [appellant] is verplaatsing van deze voorzieningen in strijd met de geldende vergunning en de ter plaatse geldende beheersverordening "Woonwijken Waalwijk" (hierna: de beheersverordening), omdat in de beheersverordening voor het terrein van ETZ geen Bedrijvenlijst is opgenomen. Dit betekent dat activiteiten niet mogen worden verplaatst, aldus [appellant]. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3500.

4.1. Over het betoog dat de voorzieningen in strijd met de beheersverordening zijn verplaatst, overweegt de Afdeling dat, anders dan het bestemmingsplan in de uitspraak van 28 december 2016 waar [appellant] naar verwijst, de beheersverordening geen planregel kent waarin staat dat de bestaande situatie niet mag worden gewijzigd.

Het Activiteitenbesluit kent ook geen bepaling waaruit volgt op welke locatie de parkeerplaats voor het personeel en het afgifte- en ophaalpunt voor goederen moeten worden gerealiseerd en het kent evenmin het college de bevoegdheid toe om daaromtrent maatwerkvoorschriften te stellen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat ETZ de voorzieningen niet mocht verplaatsen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college terecht heeft besloten om het handhavingsverzoek in zoverre af te wijzen.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college handhavend moet optreden tegen het gebruik van de Maylaan als toegangsweg naar ETZ. [appellant] voert aan dat dit gebruik in strijd is met de vergunning van 18 maart 2008. Bij deze vergunning is een voorschrift opgenomen dat inhoudt dat ontsluiting plaats moet vinden via de Kasteellaan, de Burgemeester Verwielstraat en de Besoyenstraat, aldus [appellant]. Hij betoogt verder dat het gebruik van de Maylaan als toegangsweg naar ETZ in strijd is met de beheersverordening, omdat op grond van de beheersverordening alleen verkeer dat ten behoeve van de woningen door de Maylaan rijdt, is toegestaan.

5.1. Het Activiteitenbesluit kent geen bepaling waaruit volgt dat alleen de Kasteellaan, de Burgemeester Verwielstraat en de Besoyenstraat als toegangsweg tot ETZ gebruikt mogen worden. Het kent evenmin het college de bevoegdheid toe om daarover maatwerkvoorschriften te stellen. Er bestaat reeds daarom in hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding om handhavend op te treden vanwege het gebruik van de Maylaan als toegangsweg.

Het betoog faalt in zoverre.

5.2. Op grond van de beheersverordening rust op de Maylaan de bestemming "Besluit-vlak Deelgebied 4.1".

Artikel 5 luidt:

"Op de gronden die zijn aangegeven als 'Deelgebied 4.1', wordt het beheer van het bestaande gebruik, waaronder mede bouwen is begrepen, bepaald door toepassing van:

a. de planregels die zijn opgenomen in de van deze verordening deel uitmakende Bijlage Planregels deelgebied 4;

b. de verbeelding die is opgenomen in de van deze verordening deel uitmakende Bijlage Verbeelding deelgebied 4.1;

[…]"

Op de verbeelding ‘deelgebied 4.1’ staat dat de Maylaan voor verblijfsgebied is aangewezen.

Artikel 13.1 van de planregels die zijn opgenomen in de bijlage ‘Planregels deelgebied 4’ luidt:

"De op de plankaart voor verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a woonstraten en pleinen;

b voet- en rijwielpaden;

c parkeervoorzieningen;

d groenvoorzieningen;

e waterlopen en waterpartijen;

f speelvoorzieningen;

met een aan lid a tot en met f ondergeschikte:

g tuinen;

h bezinkvoorzieningen;

met de bij lid a tot en met h behorende:

i bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstwerken."

5.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de planregels geen beperking stellen ten aanzien van het verkeer dat door de Maylaan mag rijden. Dit betekent dat ook het verkeer dat niet ten behoeve van de woningen maar ten behoeve van ETZ door de Maylaan rijdt, op grond van de beheersverordening is toegestaan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat ook andere straten, zoals de Kasteellaan die eveneens als toegangsweg wordt gebruikt, op de verbeelding staan aangewezen als verblijfsgebied. Dat in het Mobiliteitsplan Waalwijk de straten met de bestemming ‘verblijfsgebied’ worden onderverdeeld in onder meer straten bestemd voor woonverkeer en straten bestemd voor verkeer ten behoeve van bedrijven, betekent niet dat de Maylaan niet ten behoeve van het ETZ gebruikt mag worden, nu deze onderverdeling niet volgt uit de beheersverordening zelf. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college ook in zoverre terecht geen aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden.

Het betoog faalt ook in zoverre.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college handhavend moet optreden vanwege geluidoverlast. Hij voert aan dat voor het terrein van ETZ van rechtswege een geluidzone geldt, waardoor op de grenzen van dit terrein een geluidbelasting van maximaal 50 dB(A) is toegestaan. Deze grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt volgens [appellant] overschreden. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF4382. [appellant] voert verder aan dat het verkeer dat van en naar ETZ rijdt, teveel geluid veroorzaakt. Hij wijst erop dat, in strijd met de vergunning van 18 maart 2008, op straat wordt geladen en gelost.

6.1. Daargelaten of in het verleden van rechtswege een geluidzone voor het terrein van ETZ heeft gegolden, is de Afdeling van oordeel dat er door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Woonwijken Waalwijk" in 2006 in ieder geval geen geluidzone meer geldt. In het bestemmingsplan is geen geluidzone opgenomen. Indien een bestaande, van rechtswege geldende, zone bij wijziging van het bestemmingsplan niet in het plan wordt opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat de zone wordt opgeheven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT7988). Dit is in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2003, waar [appellant] naar verwijst. In die uitspraak staat namelijk dat een geluidzone niet kan worden gewijzigd met een vergunning maar alleen door een bestemmingsplanprocedure. Anders dan [appellant] kennelijk meent, betekent dat niet dat het opheffen van een geluidzone alleen expliciet kan gebeuren.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht in het betoog van [appellant] over het gelden van een geluidzone geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college handhavend moet optreden vanwege geluidoverlast.

Het betoog faalt in zoverre.

6.2. Over de geluidbelasting veroorzaakt door het (vracht)verkeer dat door de Maylaan naar ETZ rijdt, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling stelt voorop dat de voorschriften bij de vergunning van 18 maart 2008 die zien op geluid, tot 1 januari 2019 als maatwerkvoorschrift moeten worden aangemerkt, omdat het college op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bevoegd is daarover maatwerkvoorschriften te stellen.

Geluid veroorzaakt door verkeer dat van en naar ETZ rijdt, wordt veroorzaakt door activiteiten buiten de inrichting. Vergunningvoorschrift A5 stelt geluidnormen voor het langtijdgemiddelde geluidniveau en piekgeluiden veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting. Het geluid veroorzaakt door verkeer dat van en naar ETZ rijdt en door laden en lossen op de openbare weg, valt hier dan ook niet onder. Evenmin beperkt dit voorschrift, anders dan [appellant] betoogt, laden en lossen tot het terrein van ETZ. Er is ook geen ander voorschrift aan de vergunning verbonden waarin staat dat laden en lossen alleen op het terrein van ETZ mag plaatsvinden. Het geluid dat veroorzaakt wordt door het verkeer dat van en naar de inrichting rijdt en door het laden en lossen op de openbare weg, is niet genormeerd. Anders dan het college betoogt, kan deze geluidbelasting niet getoetst worden aan de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer". Deze circulaire is namelijk slechts een hulpmiddel bij het verlenen van een vergunning en bevat geen bindende geluidsnormen op grond waarvan kan worden gehandhaafd.

Het betoog faalt ook in zoverre.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het vrachtverkeer dat ten behoeve van ETZ door de Maylaan rijdt, trillingen veroorzaakt waardoor hij schade heeft aan zijn huis. ETZ handelt daardoor in strijd met de zorgplicht zoals neergelegd in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer, aldus [appellant].

7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1246) geldt de in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer vervatte zorgplicht in beginsel slechts in gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden, terwijl de Wet milieubeheer er niet op andere wijze in voorziet om die gevolgen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Daargelaten of ETZ de zorgplicht kan hebben geschonden vanwege schade berokkend door activiteiten buiten een inrichting door niet aan die inrichting toebehorende voertuigen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het vrachtverkeer dusdanige trillingen veroorzaakt dat dit leidt tot ernstige nadelige gevolgen of een acute dreiging daarvan. De rechtbank heeft dan ook terecht in het betoog van [appellant] geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in zoverre handhavend had moeten optreden.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft onderzocht of ETZ handelt in strijd met de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 9 "Vloeibare zuurstof, opslag van 0,45-100 m3" (hierna: PGS 9), versie 1983, terwijl het college had moeten toetsen aan de meest recente versie van PGS 9 uit 2014. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat het college handhavend moet optreden omdat in strijd met PGS 9 de overslag op de openbare weg plaatsvindt. [appellant] betoogt verder dat ETZ de zuurstoftank illegaal heeft verplaatst.

8.1. In artikel 4.5 van het Activiteitenbesluit, in samenhang met artikel 4.20, eerste, tweede en zevende lid, en artikel 1.2, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling), zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, staan bepalingen over zuurstoftanks. In dit geval zijn alleen relevant het tweede lid, dat betrekking heeft op de maximale vullingsgraad, en het zevende lid, dat betrekking heeft op de plaatsing. In artikel 4.20, tweede lid, staat een bepaling die is overgenomen uit PGS 9, versie 1983. In het zevende lid wordt, in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, verwezen naar hoofdstuk 4, met uitzondering van paragraaf 4.3.4.2, van PGS 9, versie 1983. Artikel 4.20 kent niet de mogelijkheid om ten aanzien van zuurstoftanks maatwerkvoorschriften te stellen. De vergunningvoorschriften over de zuurstoftank kunnen daarom alleen als maatwerkvoorschrift worden aangemerkt, als deze minder streng zijn voor ETZ dan artikel 4.20 van de Activiteitenregeling.

Op grond van voorschrift D1 van de vergunning van 18 maart 2008, moet ETZ handelen in overeenstemming met PGS 9. In de vergunning staat dat voor zover een norm of richtlijn, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, zoals een PGS, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum van de verleende vergunning laatst uitgegeven norm of richtlijn. Een zuurstoftank kan als zodanig worden aangemerkt. Op het moment van vergunningverlening was PGS 9, versie 1983 de meest recente versie van PGS 9. Voorschrift D1 houdt dan ook in dat moet worden gehandeld in overeenstemming met PGS 9, versie 1983. Op grond van artikel 4.20 van de Activiteitenregeling hoeft ETZ echter niet in overeenstemming met de gehele PGS 9, versie 1983, te handelen. De bepaling uit de Activiteitenregeling is dan ook minder streng dan vergunningvoorschrift D1. Dit betekent dat het college moet toetsen of ETZ voldoet aan de Activiteitenregeling.

Het college heeft getoetst of ETZ handelt in overeenstemming met PGS 9, versie 1983. Nu artikel 4.20 van de Activiteitenregeling ten tijde van belang gebaseerd was op deze versie van PGS 9, heeft de rechtbank terecht in het betoog van [appellant] geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet deugdelijk heeft onderzocht of het handhavend moet optreden wat betreft de (locatie van de) zuurstoftank. Artikel 4.20 stelt geen beperkingen aan de plaats waar overslag mag plaatsvinden.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Soede
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

270-811.


BIJLAGE

Wet milieubeheer

Artikel 1.1a

1. Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid laat onverlet de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en de mogelijkheid van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, om uit dien hoofde in rechte op te treden

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 4.5

1. Bij het in gebruik hebben en het beëindigen van het gebruik van een bovengrondse opslagtank die wordt dan wel werd gebruikt voor de opslag van zuurstof, koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof wordt ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, voldaan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen.

2. Indien in een inrichting een bovengrondse opslagtank, bestemd voor de opslag van zuurstof, op een afstand van minder dan 10 meter is gelegen van een andere opslagtank, bestemd voor de opslag van propaan, propeen of een gas als bedoeld in het eerste lid, is de opslagtank bestemd voor de opslag van zuurstof gelegen op een afstand van ten minste 20 meter van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Artikel 6.1

1. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, worden de voorschriften van die vergunning gedurende drie jaar na het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor zover dit besluit op de inrichting van toepassing is.

[…]

4. De voorschriften van een vergunning als bedoeld in het eerste lid dan wel de nadere eisen op grond van de besluiten, bedoeld in artikel 6.43, die voor een inrichting onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichting in werking en onherroepelijk waren en niet vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften, worden indien op grond van dit besluit strengere bepalingen gelden, gedurende zes maanden aangemerkt als maatwerkvoorschriften.

Activiteitenregeling milieubeheer (zoals deze luidde op 23 maart 2016)

Artikel 1.2

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

[…]

PGS 9: Richtlijn PGS 9, getiteld ‘Vloeibare zuurstof; Opslag van 0,45-100 m3’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 9: 1983 (2-2009) en het erratum van 1 oktober 2007;

[…]

Artikel 4.20

1 Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan wordt bij het opslaan van zuurstof, koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof in een bovengrondse stationaire opslagtank

een buiten gebruik gestelde stationaire opslagtank druk- en gasvrij gemaakt door een deskundig persoon. Een bewijs van een druk- en gasvrij gemaakte opslagtank wordt aan het bevoegd gezag overlegd.

2 Bij het vullen van een opslagtank wordt de maximale vullingsgraad niet overschreden. De maximale vullingsgraad is 90% tenzij op of bij de opslagtank een andere maximale vullingsgraad is aangegeven.

[…]

7 De opstelling van de bovengrondse stationaire opslagtank met zuurstof voldoet aan hoofdstuk 4 van de PGS 9, met uitzondering van voorschrift 4.3.4.2.