Uitspraak 201609791/1/A2


Volledige tekst

201609791/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Helmond,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016 in zaak nr. 14/454 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de planschade gehandhaafd.

Bij uitspraak van 17 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, zijn verschenen.

Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek in deze zaak en in de zaak 201609908/1/A2. De StAB heeft op 1 maart 2018 een verslag uitgebracht. [appellant] en het college hebben ieder een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 2 oktober 2018 voor de tweede keer ter zitting behandeld gelijktijdig met zaak 201609908/1/A2, waar [appellant], [persoon] (voor zaak 201609908/1/A2) en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn en drs. R.F. Dijker-Lindhoud, en de StAB, in de persoon van P.A.H.M. Willems en mr. R. Veenhof, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is samen met [mede-eigenaar] eigenaar van een appartement in een appartementencomplex aan de [locatie] te Helmond. Het appartement ligt op de derde en vierde verdieping en beschikt over een berging en een parkeerplaats in het souterrain. Het appartement bevindt zich nabij een combinatiehoogspanningslijn, die wordt beheerd door TenneT.

2. Op 10 april 2012 heeft [appellant] bij het college een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade, bestaande uit vermindering van de waarde van het appartement, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de (gedeeltelijke) inwerkingtreding van het bestemmingsplan Brandevoort II op 11 augustus 2007. Het plan is de planologische basis voor het realiseren van een combinatiehoogspanningslijn. Dat heeft volgens hem verlies van uitzicht, risico voor de volksgezondheid door straling en oplading van fijnstofdeeltjes en geluidbelasting door het corona-effect tot gevolg.

Besluitvorming college

3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Hekkelman Advocaten N.V.

4. Onder verwijzing naar dit advies heeft het college de aanvraag van [appellant] afgewezen bij besluit van 29 juli 2013.

5. Hekkelman Advocaten heeft op 3 oktober 2013 en 7 november 2013 wederom advies uitgebracht. Het college heeft deze adviezen ten grondslag gelegd aan de beslissing op bezwaar van 17 december 2013.

6. De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4750 in een andere procedure overwogen dat de schijn van partijdigheid kan worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door een bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl zij gelijktijdig of bijna gelijktijdig in een ander geval door hetzelfde bestuursorgaan wordt ingeschakeld om zijn belangen te behartigen of als zijn gemachtigde op te treden in een gerechtelijke procedure.

7. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college het besluit van 17 december 2013 ingetrokken en aan TOG Nederland BV advies gevraagd.

8. Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het college onder verwijzing naar dit advies de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming gehandhaafd. In het advies van TOG van 8 januari 2016 is vermeld dat het bestemmingsplan Brandevoort II voor [appellant] niet tot een nadelige planologische situatie heeft geleid.

Het verslag van de StAB van 14 juli 2014

9. De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:47 van de Awb de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) tot deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.

10. In het verslag van 14 juli 2014 heeft de StAB een planologische vergelijking gemaakt tussen het bestemmingsplan Buitengebied 1997 en het bestemmingsplan Brandevoort II op de peildatum 11 augustus 2007. Daarbij heeft de StAB ook de maximale invulling van de planologische mogelijkheden van de tussengelegen gronden betrokken op grond van het bestemmingsplan Brandevoort I.

10.1. Op de gronden waarop het bestemmingsplan Brandevoort II ziet, gold voorheen het bestemmingsplan Buitengebied 1997. De plangrens van het bestemmingsplan Buitengebied 1997 lag op circa 80 meter ten westen van het appartement van [appellant]. Onder dit plan hadden de gronden onder de combinatiehoogspanningslijn een agrarische bestemming en een medebestemming ‘leidingen’ met een subbestemming ‘bovengrondse hoogspanningsleiding’. Deze medebestemming betrof een tracé van ongeveer 111 meter breed. Op de plankaart zijn twee parallel aan elkaar gelegen hoogspanningslijnen aangeduid: aan de noordzijde een 150 kV-lijn met een zone aan weerszijden van 25 meter en aan de zuidzijde een hoogspanningslijn van 380 kV met aan beide zijden een zone van 36 meter.

10.2. De plangrens van het bestemmingsplan Brandevoort II ligt eveneens op 80 meter ten westen van het appartement. Voor de gronden is een dubbelbestemming ‘bovengrondse hoogspanningsleidingen’ opgenomen. Op een afstand van circa 105 meter van het appartement geldt voor een strook met een breedte van 78 meter een dubbelbestemming ‘bovengrondse hoogspanningsleidingen’. De maximale hoogte van de masten is 60 meter. Op de plankaart is een dwarsprofiel opgenomen waarop staat dat het gaat om een combinatielijn van 380 kV en 150 kV. Dit dwarsprofiel is niet verwoord in voorschriften, zodat niet is geregeld waar de masten moeten staan.

10.3. Het perceel van het appartementcomplex lag op de peildatum in het plangebied van het bestemmingsplan Brandevoort I. Ook de gronden tussen dit perceel en het plangebied van Brandevoort II en andere nabijgelegen gronden lagen in het plangebied Brandevoort I. Op deze gronden rustte onder meer de bestemmingen centrumgebied, woongebied, groendoeleinden, natuurontwikkeling, verkeersontwikkeling en de dubbelbestemming ‘bovengrondse hoogspanningsleiding’ met een verwijzing naar een dwarsprofiel. Ook hierbij is aangegeven dat het illustratief is. In het dwarsprofiel zijn de hartlijnen van twee hoogspanningslijnen gegeven, een 150 kV-lijn en een 380 kV-lijn. Dit bestemmingsplan stond volgens de StAB niet aan bundeling van de 150 kV hoogspanningslijn met de 380 kV hoogspanningslijn in de weg.

10.4. De StAB heeft de aangelegde combinatie van een 380 kV-lijn en een 150 kV-lijn aangemerkt als de maximaal mogelijke planologische invulling van de bestemming in het nieuwe plan Brandevoort II.

10.5. In het verslag is vermeld dat als gevolg van het bestemmingsplan Brandevoort II geen planologische verslechtering is opgetreden die planologische nadelen in de vorm van een verlies van uitzicht, een toename van geluidsoverlast of een toename van gezondheidsrisico’s tot gevolg heeft gehad. De enige wijziging als gevolg van het plan is dat het nu planologisch mogelijk is om een combinatie van twee hoogspanningslijnen in één mast te hangen.

Deze wijziging leidt niet tot een planologisch nadeel wat betreft het uitzicht, gelet op de omstandigheid dat het verdwijnen van de mogelijkheid om een aparte 150 kV-lijn aan te leggen een planologisch voordeel oplevert. De wijziging leidt ook niet tot een planologisch nadeel wat betreft geluidbelasting. De StAB merkt op dat het geluid van de hoogspanningslijnen (het corona-effect) kan optreden, maar dat hiervoor geen wettelijke normering bestaat. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, stelt de StAB dat de geluidtoename beperkt is tot 1,6 dB en dat kan door het menselijk oor nauwelijks worden herkend.

De wijziging leidt evenmin tot een planologisch nadeel in de vorm van toegenomen gezondheidsrisico’s als gevolg van het planologisch mogelijk maken van de combinatiehoogspanningslijn. Hierdoor wordt de magneetzone verkleind en komt deze in vergelijking met de oude situatie op grotere afstand van het appartement van [appellant] te liggen.

10.6. De StAB heeft desgevraagd aan de rechtbank bevestigd in een nader verslag van 28 juni 2016 dat Tog in het advies van 8 januari 2016 tot dezelfde planologische conclusies is gekomen als de StAB. De planologische wijziging heeft niet geleid tot planologisch nadeel.

Uitspraak van de rechtbank

11. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het verslag van de StAB geoordeeld dat als gevolg van het bestemmingsplan Brandevoort II geen planologische verslechtering is opgetreden die een planologisch nadeel in de vorm van een verlies van uitzicht, een toename van geluidsoverlast of een toename van gezondheidsrisico’s tot gevolg heeft gehad.

Gronden in hoger beroep

12. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de planologische vergelijking in zowel het advies van Tog als in het verslag van de StAB onjuist is. Het bestemmingsplan Brandevoort II heeft volgens hem geleid tot een planologische verslechtering, vooral wat betreft de toename van gezondheidsrisico’s.

Volgens [appellant] is miskend dat dit plan met daarin de dubbelbestemming ‘bovengrondse hoogspanningsleidingen’ geen beperkingen oplegt ten aanzien van het aantal hoogspanningslijnen en evenmin beperkingen oplegt ten aanzien van het maximale kilovoltage. Op grond van het bestemmingsplan Brandevoort II is de bouw van een combinatiemast mogelijk met een magneetveldzone van 135 meter. Hierdoor komt de woning in een zone met een hoger jaargemiddelde dan 0,4 microtesla te liggen en bestaat er een verhoogde kans op gezondheidsrisico’s. Het is volgens hem aan een onafhankelijke deskundige om te beoordelen hoe hoog het risico is als van de maximale mogelijkheden gebruikt wordt gemaakt in een specifieke situatie. Tot slot heeft [appellant] gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2255, waarin de Afdeling van oordeel was dat rekening moet worden gehouden met een bij een hoogspanningslijn behorende negatieve gevoelswaarde.

Eerste beoordeling in hoger beroep

13. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking dient in beginsel te worden uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Indien het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.

14. Wanneer, op basis van de door een partij aangevoerde concrete aanknopingspunten voor twijfel, gerede twijfel bestaat over de juistheid van het advies dat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, mag de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. Een bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd (overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).

15. [appellant] heeft concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het StAB advies naar voren gebracht. Het bestemmingsplan Brandevoort II bevat geen regeling van het aantal hoogspanningslijnen dat binnen de voor "bovengrondse hoogspanningsleidingen" bestemde gronden kan worden gerealiseerd. Evenmin is onderkend dat de locaties van de hoogspanningslijnen binnen de aldus bestemde gronden en de maximale lijncapaciteit (het maximumvoltage) van deze lijnen niet geregeld zijn. De Afdeling heeft hierom aanleiding gezien de StAB te benoemen tot deskundige voor het instellen van een nader onderzoek naar de vraag of inwerkingtreding van het bestemmingsplan Brandevoort II tot planologisch nadeel heeft geleid en zo ja, welk nadeel.

Het verslag van de StAB van 1 maart 2018

16. In het StAB-verslag van 1 maart 2018 is als uitgangspunt gehanteerd dat de combinatie van een 380 kV-lijn met een 150 kV-lijn niet kan worden aangemerkt als de maximale invulling van de planologische mogelijkheden. Ook andere combinaties, zoals 380 kV/220 kV of 380 kV/380 kV zijn mogelijk. Daarnaast dient voor de maximale invulling van de dubbelbestemming te worden uitgegaan van een situering van de combinatiemast binnen de dubbelbestemming die de meest nadelige effecten en daarmee de meest ongunstige situatie voor [appellant] met zich brengt.

17. In het verslag is ingegaan op de volgende schadefactoren: omvang van de magneetveldzones, geluidhinder in de vorm van corona-effecten en vermindering van uitzicht.

Uitzicht

18. In het verslag is vermeld dat de bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe en het voorgaande bestemmingsplan in beginsel gelijk zijn. De hoogspanningsmasten mogen in beide situaties maximaal 60 meter hoog worden. Een andere combinatie dan een combinatie 380 kV/150 kV, zoals 380kV/220 kV of 380 kV/380 kV, leidt niet zonder meer tot een zwaarder uitgevoerde mast. Een hoogspanningsmast is niet massief van aard. Daarbij komt dat ongeacht de zwaarte in kilovoltage en de situering binnen de dubbelbestemming, er zicht zal bestaan op een hoogspanningsmast. Nu onder het oude regime twee hoogspanningsmasten mogelijk waren, is er geen verslechtering van het uitzicht onder het nieuwe regime.

Het corona-effect

19. In het verslag is vermeld dat corona-effecten in belangrijke mate worden bepaald door factoren die geen verband houden met de hoogte van de spanning, waaronder vuil of onregelmatigheden op de lijn en weersomstandigheden. Onder het oude planologische regime waren reeds twee separate hoogspanningsleidingen van 380 kV en 150 kV mogelijk ten gevolge waarvan geluidhinder in de vorm van het corona-effect kon worden ondervonden. Uit het KEMA-rapport van 26 april 2010 volgt dat door de uitbreiding van het aantal leidingen in een mast de geluidbelasting wat kan toenemen. De combinatie van een 380 kV-lijn met een 150 kV-lijn betekent niet automatisch dat de toename van de geluidbelasting groter zal zijn dan 1,6 dB(A). Een toename van 1,6 dB(A) zal door het menselijke oor niet of nauwelijks worden herkend.

Magneetveldzones en gezondheidsrisico’s

20. In het verslag is vermeld dat er geen duidelijke relatie bestaat tussen de hoogte van de spanning (maximumvoltage) en de omvang van de magneetveldzone. Daartoe wijst de StAB op een rapport van Petersburg Consultants B.V. van 30 september 2005. De omvang van de magneetveldzone is afhankelijk van een groot aantal factoren. Naast voltage en stroomsterkte, zijn ook uitvoeringsaspecten van belang. In het rapport van Petersburg Consultants van 11 januari 2012 zijn de specifieke magneetveldzones van de combinatiemast van 150 kV-lijn en de 380 kV-lijn vermeld. Dit leidt niet tot de conclusie dat dit heeft geleid tot een planologische verslechtering. Indien moet worden aangenomen dat een combinatiemast met een hogere spanning zou leiden tot een grotere magneetveldzone, is volgens de StAB van belang dat op basis van thans beschikbare wetenschappelijke inzichten geen reden bestaat een oorzakelijk verband aan te nemen tussen het wonen nabij een hoogspanningslijn en het ontstaan van gezondheidsschade.

Zienswijze [appellant]

21. [appellant] betoogt dat de StAB voor het opstellen van het verslag van 1 maart 2018 ten onrechte heeft afgezien van contact met partijen. Voorts heeft de StAB miskend dat het uitzicht is verslechterd door de komst van een zwaardere mast ten behoeve van de combinatielijn. Ten onrechte is dit als een planologisch voordeel aangemerkt ten opzichte van de twee aparte lijnen onder het oude regime. Ook heeft de StAB miskend dat de 150 kV-lijn onder het oude plan op meer dan 200 meter van zijn woning stond. Door de komst van de combinatielijn is de geluidbelasting van de 150 kV-lijn op 75 meter van de woning komen te liggen, hetgeen volgens hem meer geluidbelasting creëert. Ten aanzien van de geluidbelasting wijst de StAB wederom ten onrechte op het Kema-rapport van 26 april 2010. Tot slot voert [appellant] aan dat zijn appartement onder de maximale mogelijkheden van het nieuwe regime binnen de magneetveldzone met een hoger jaargemiddelde dan 0,4 microtesla komt te liggen. Volgens [appellant] stelt de StAB zich ten onrechte op het standpunt dat uit bredere magneetveldzones geen gezondheidsrisico’s voortvloeien, die tot een waardedaling van zijn appartement hebben geleid. In dit verband stelt hij dat de WOZ-waarde van het appartement tussen 2012 en 2014 is gedaald met € 93.000,00 door de komst van de combinatiehoogspanningslijn. Dit is volgens [appellant] ook door een ambtenaar van de gemeente erkend. Deze waardedaling betekent volgens hem dat de in het verslag van de StAB vermelde conclusie, dat zich geen planologisch nadeel heeft voorgedaan, niet houdbaar is.

Tweede beoordeling in hoger beroep

Contact met partijen

22. De Afdeling heeft aan de StAB gevraagd nader onderzoek te doen naar de maximale invulling van het nieuwe planologische regime en naar de vraag of de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Brandevoort II tot planologisch nadeel heeft geleid. Aan de StAB is voorts verzocht aan te geven of de door [appellant] in hoger beroep aangebrachte stukken aanleiding vormen tot aanpassing van het eerdere verslag. Er is geen grond voor het oordeel dat het verslag onzorgvuldig tot stand is gekomen, doordat de StAB geen contact met [appellant] heeft opgenomen. De Afdeling heeft daartoe geen opdracht gegeven. Daarbij komt dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld te reageren op het verslag. [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt. Ook ter zitting heeft hij de mogelijkheid gehad te reageren op het verslag, zowel voor als tijdens de behandeling van de zaak op zitting.

Het betoog faalt.

Uitzicht

23. De bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe en voorgaande bestemmingsplan zijn in beginsel gelijk. De hoogspanningsmasten mogen maximaal 60 meter hoog zijn. In de oude situatie waren twee aparte lijnen mogelijk en in de nieuwe situatie is een gecombineerde lijn mogelijk. Dat een hoger kilovoltage in beginsel een zwaarder uitgevoerde mast betekent en dat, zoals [appellant] stelt, de maximale hoogte met 10% toeneemt, laat onverlet dat onder het nieuwe regime de oude 150 kV-lijn planologisch niet meer mogelijk is. Er is geen grond voor het oordeel dat de planologische wijziging een verslechtering van het uitzicht tot gevolg heeft.

Het betoog faalt.

 Corona-effect

24. In het verslag van de StAB is vermeld dat als gevolg van de uitbreiding van een dubbel-circuitvariant (380 kV) naar een viercircuitvariant (380 kV/150 kV) het geluidniveau vanwege een toename van het aantal leidingen zal toenemen met ongeveer 1,6 dB(A). Een andere uitvoering van de combinatie (bijvoorbeeld 380kV/380kV) betekent niet dat de toename wezenlijk groter zal zijn dan 1,6 dB(A), omdat het corona-effect wordt veroorzaakt door factoren die geen verband houden met de spanning en vooral te maken heeft met de configuratie van de lijnen en weersomstandigheden. Omdat weinig informatie voorhanden is met betrekking tot de geluidniveaus van coronageluid, heeft de StAB aansluiting gezocht bij de bevindingen van het KEMA-rapport van 26 april 2010. De stelling van [appellant] dat het KEMA-rapport is gebaseerd op Wintrackmasten en die conclusies niet zonder meer houdbaar zijn voor Duotonmasten, is onvoldoende voor het oordeel dat de StAB geen aansluiting heeft mogen zoeken bij de schaarse informatie die hierover beschikbaar is, zoals opgenomen in het KEMA-rapport van 26 april 2010. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het besluit van 3 februari 2016 meer informatie beschikbaar was dan die waarvoor de StAB gebruik heeft gemaakt.

Het betoog faalt

Magneetveldzones en gezondheidsrisico’s

25. In het verslag van de StAB van 14 juli 2014 is op pagina’s 39 en 42 vermeld, dat het appartement van [appellant] in de oude planologische situatie niet in de magneetveldzone van 0,4 microtesla bij de oude 380 kV-hoogspanningslijn lag. Volgens dat verslag is in de nieuwe planologische ruimschoots voldaan aan de waarde van 0,4 microtesla. Zoals volgt uit hetgeen is overwogen onder 15, houdt die conclusie niet zonder meer stand, omdat deze is gebaseerd op de feitelijk aanwezige 380/150 kV-combinatielijn op een afstand van 95 meter van het appartement van [appellant]. Hierbij is geen rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden waardoor een 380/380 kV-combinatielijn op kortere afstand van het appartement kan worden gerealiseerd. Daar komt bij dat [appellant] onder verwijzing naar het rapport van Petersburg van 24 juni 2016, waarin een herberekening van de 380 kV/150 kV-variant is uitgevoerd conform de versie 4.0 van de Handreiking RIVM, waarin extra rekenregels zijn opgenomen voor het verrekenen van effecten van verschillende hoogspanningslijnen in elkaars nabijheid en effecten van meervoudige verbindingen in een gemeenschappelijke hoogspanningslijn, aannemelijk heeft gemaakt dat de conclusie dat de combinatie hoogspanningslijn van 380kV/150 kV leidt tot een verkleining van de magneetveldzone ten opzichte van de oude situatie niet zonder meer houdbaar is.

26. De StAB stelt zich in het verslag van 1 maart 2018 op het standpunt dat ook als wordt uitgegaan van de maximale invulling, te weten een 380/380 kV-combinatiemast die dichter bij het appartement kan worden geplaatst, omdat de situering binnen de dubbelbestemming niet vastligt, er geen reden is om uit te gaan van een planologische verslechtering. Daartoe stelt de StAB dat niet zonder meer gesteld kan worden dat een combinatie met een hogere stroombelasting, leidt tot een grotere magneetveldzone. De omvang van een magneetveldzone is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals voltage, stroomsterkte, uitvoering van de mast en de wijze waarop de lijnen in de mast zijn gehangen. Dat betekent volgens de StAB dat in feite pas inzicht kan worden verkregen in de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op het moment dat de wijze van uitvoering van de hoogspanningsleidingen concreet vorm krijgt. De Afdeling deelt dit standpunt niet. Voor de beoordeling van de vraag of het nieuwe regime in planologisch opzicht nadeliger is, moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de magneetveldzone, uitgaande van de situering van een 380/380 kV-combinatiemast binnen de dubbelbestemming die de meest ongunstige situatie voor [appellant] met zich brengt.

27. Volgens de StAB zal bij invulling van de maximale mogelijkheden de situatie zich niet voordoen dat het appartement van [appellant] in de magneetveldzone van 0,4 microtesla komt te liggen. Daartoe stelt de StAB dat het voorzorgbeginsel als een juridische beperking van de planologische mogelijkheden moet worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat dit niet voldoende is om af te zien van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden, omdat op voorhand niet valt uit te sluiten dat het voorzorgbeginsel er niet aan in de weg staat dat op basis van het nieuwe bestemmingsplan voor een invulling wordt gekozen waarbij het appartement binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla komt te liggen.

28. De conclusie in het verslag van de StAB van 1 maart 2018 dat een eventuele planologische verslechtering niet leidt tot planologisch nadeel, omdat vrees voor gezondheidsschade niet objectiveerbaar is, nu op basis van beschikbare wetenschappelijke inzichten geen reden bestaat om een oorzakelijk verband aan te nemen tussen het wonen in de omgeving van een hoogspanningslijn en het ontstaan van gezondheidsschade, kan in dit geval niet zonder meer worden gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.

29. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling spelen subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, geen rol bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. In de vergelijking tussen het oude en nieuwe planologische regime zijn slechts de ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast van een bestemming relevant. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 2.12). Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van een eventuele waardevermindering (vergelijk uitspraak van 13 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7100).

30. Met betrekking tot de langetermijneffecten van hoogspanningsverbindingen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel. Bij brief van de toenmalige staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118, nadien bevestigd en verduidelijkt in een brief van de toenmalige minister van VROM van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664 (www.rijksoverheid.nl), is een advies aan gemeenten en provincies gezonden met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). In de brief wordt geadviseerd zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen, te situeren in de specifieke zone. Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

31. Indien komt vast te staan dat het appartement onder een maximale invulling van het planologische regime in de zone van 0,4 microtesla komt te liggen, kan in het licht van het hiervoor uiteengezette beleid niet staande worden gehouden dat een redelijk denkend en handelend koper dit niet zal meewegen bij zijn beslissing om de woning te kopen. In dat geval kan de gestelde vrees voor het ontstaan van gezondheidsschade als gevolg is van het wonen in de buurt van een hoogspanningslijn niet als een subjectieve beleving of onbestemde angst worden afgedaan. Dat het oorzakelijke verband niet vast staat, laat onverlet dat een statistisch significant verband tot het advies van de Gezondheidsraad heeft geleid om in verband met het voorzorgbeginsel een dergelijk beleid te voeren.

Het betoog slaagt.

WOZ-waarde

32. Bij het vaststellen van de WOZ-waarden wordt niet, zoals bij het maken van een planologische vergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. Dit neemt evenwel niet weg dat onder omstandigheden een nadere motivering kan worden verlangd voor het verschil tussen de in het kader van de planschade en de in het kader van de WOZ vastgestelde waardebepalingen. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 4.7). In dit geval stelt het college zich op het standpunt dat een eventuele planologische verslechtering zich niet vertaalt in planologisch nadeel in de vorm van waardevermindering. [appellant] heeft de waardedaling van zijn appartement inzichtelijk gemaakt aan de hand van de WOZ-waardes. De door hem gestelde daling van de WOZ-waarde van € 93.000,00, opgetreden na feitelijke plaatsing van de combinatiehoogspanningslijn, wordt niet betwist door het college. Het ligt in de rede dat het college nader onderzoekt in hoeverre de planologische verslechtering heeft geleid tot een dergelijke waardedaling. Daarbij is voorts van belang dat een ambtenaar van de gemeente [appellant] heeft medegedeeld dat de WOZ-waarde naar beneden is bijgesteld vanwege de hoogspanningsleiding. De enkele stelling ter zitting van het college, dat niet zonder meer mag worden uitgegaan van uitlatingen van ambtenaren, staat er niet aan in de weg dat het college nader dient te onderzoeken in hoeverre de waardedaling het gevolg is van de planologische wijziging. Het ligt in de rede dat het college daarbij betrekt dat op nabij het appartement gelegen gronden, waarop het bestemmingsplan Brandevoort I van toepassing is, eveneens een combinatie hoogspanningsmast is geplaatst.

Het betoog slaagt.

Conclusie

33. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De Afdeling ziet, in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding het college op de voet van deze bepaling op te dragen de in deze tussenuitspraak vastgestelde gebreken in het besluit van 3 februari 2016 binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen, door dat besluit alsnog toereikend te motiveren dan wel te wijzigen.

34. Het college dient te bezien of een maximale invulling van het nieuwe planologische regime, de plaatsing van een 380/380 kV-combinatielijn ten opzichte van het appartement van [appellant] meest ongunstige plaats, het mogelijk maakt dat het appartement binnen een magneetveldzone met een hoger jaargemiddelde dan 0,4 microtesla komt te liggen. Het college dient daartoe een onafhankelijke deskundige dient in te schakelen, die dient uit te gaan van een representatieve invulling van een bij een combinatielijn behorende magneetveldzone. Het college dient in dit verband tevens alsnog te beoordelen in hoeverre de door [appellant] gestelde waardedaling van zijn appartement het gevolg is van de planologische wijziging en voor vergoeding in aanmerking komt.

35. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht door [appellant].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

a. draagt het college van burgemeester en wethouders van Helmond op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen ervan de gebreken in het besluit van 3 februari 2016 te herstellen, en

b. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken en dit ook aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Planken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018

299.