Uitspraak 201605904/1/A2


Volledige tekst

201605904/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], wonend te Katwijk,
[appellant B], wonend te Oegstgeest,
[appellante C], gevestigd te Oegstgeest,
appellanten,
(hierna tezamen: [appellante A] c.s.)

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2016 in zaak nr. 16/468 in het geding tussen:

[appellante A] c.s.

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het college het pand van [appellante A] c.s. aan de [locatie] te Katwijk (hierna: het pand), aangewezen als gemeentelijk monument en dit als zodanig op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college het door [appellante A] c.s. daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking had op de motivering van de monumentwaardigheid van het pand, het besluit van 14 januari 2014 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante A] c.s. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2015 vernietigd voor zover het college geen vergoeding van de kosten in bezwaar heeft toegekend, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van dat besluit en het college veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante A] c.s. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, waar [appellante A] c.s., vertegenwoordigd door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Leiden, vergezeld van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. H.J. van Hilten en mr. F.G. Heijmenberg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante A] c.s. is eigenaar van het pand aan de [locatie] te Katwijk, waarin thans een notariskantoor is gevestigd. Het pand is in 1930 als Kleuterhuis van de Leidsche Buitenschool naar ontwerp van de architect B. Buurman gebouwd.

2. Aan het besluit van 14 januari 2014 heeft het college bij het ontbreken van een monumentencommissie, een advies van 19 september 2013 van de stadsbouwmeester ten grondslag gelegd. De omvang van de bescherming is in een redengevende omschrijving neergelegd.

Op 18 maart 2014 hebben medewerkers van de gemeente Katwijk een bezoek aan het pand gebracht. Daarbij is geconcludeerd dat het interieur niet monumentwaardig is en daarom kan worden uitgesloten van bescherming. De redengevende omschrijving van het pand is hierop aangepast.

De eind 2013 ingestelde monumentencommissie heeft op 10 juni 2014 het eerdere advies van de stadsbouwmeester onderschreven en het pand monumentwaardig geacht. Voorts heeft zij op 17 november 2015 desgevraagd advies aan het college uitgebracht, waarin zij tevens is ingegaan op de door [appellante A] c.s. aangevoerde bezwaren. Daarin is de monumentencommissie tot de slotsom gekomen dat het pand monumentwaardig is wegens de cultuurhistorische, de architectuurhistorische en de ensemblewaarde van het pand.

In het besluit van 8 december 2015 heeft het college zich op het standpunt gesteld, dat het pand monumentwaardig is en in redelijkheid als beschermd monument kan worden aangewezen. Daaraan heeft het college de adviezen van de monumentencommissie en de gewijzigde redengevende beschrijving van het pand ten grondslag gelegd.

3. Artikel 1 van de Monumentenverordening gemeente Katwijk (hierna: de Verordening) luidt:

"Deze verordening verstaat onder:

a. Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

[…]"

Artikel 3 luidt:

"1. Het college kan een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. Een zaak wordt beoordeeld op de volgende criteria: architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde, zeldzaamheid, gaafheid, ensemble waarde en stedenbouwkundige waarde."

Artikel 7 luidt:

"1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst."

4. [appellante A] c.s. betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wijze van totstandkoming van de adviezen zodanige gebreken vertoont, dat niet van een zorgvuldige voorbereiding kan worden gesproken. Op grondslag van het bezwaar diende het college het besluit volledig te heroverwegen en, indien de heroverweging daartoe aanleiding geeft, in de plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. Bij de voorbereiding van het besluit van 14 januari 2014 heeft het college de stadsbouwmeester om advies verzocht en dat advies aan het besluit ten grondslag gelegd. De monumentencommissie is de in de Verordening aangewezen adviseur. Het college heeft het ontbreken van een advies van een monumentencommissie als bedoeld in de Verordening hersteld door in bezwaar alsnog advies te vragen aan de monumentencommissie. Die commissie heeft zich, zoals uit het verslag van de vergadering van 10 juni 2014 blijkt en het college ter zitting nader heeft toegelicht, op grond van de beschikbare informatie een zelfstandig oordeel over de monumentwaardigheid van het pand gevormd en naar aanleiding daarvan het eerder uitgebrachte advies van de stadsbouwmeester onderschreven. Op 17 november 2015 heeft de monumentencommissie desgevraagd in reactie op de door [appellante A] c.s. aangevoerde bezwaren een aanvullend advies uitgebracht. Dat de monumentencommissie zich kon vinden in het advies van de stadbouwmeester en het advies om die reden heeft onderschreven, betekent niet, anders dan [appellante A] c.s. stelt, dat de monumentencommissie daarmee vooringenomen was. Zoals de rechtbank voorts terecht heeft overwogen, heeft de commissie bezwaarschriften een hoorzitting gehouden waar [appellante A] c.s. haar bezwaren tegen de aanwijzing naar voren heeft kunnen brengen en was er geen verplichting voor de monumentencommissie om haar te horen alvorens advies uit te brengen. In zoverre is het besluit van 8 december 2015, anders dan [appellante A] c.s. stelt, ook niet onzorgvuldig tot stand gekomen.

5. [appellante A] c.s. betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het pand over voldoende monumentale waarden beschikt. Daarbij verwijst zij naar het door haar ingebrachte rapport van Hylkema consultants van 10 februari 2016 en het nadere rapport van Hylkema consultants van 24 maart 2016. Voorts voert zij aan dat de rechtbank niet deskundig en daarmee formeel niet in staat is om de deskundigenrapporten van Hylkema consultants inhoudelijk te beoordelen en dus ook niet kon beoordelen of die rapporten de deugdelijkheid van het besluit aantasten.

5.1. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 8 februari 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BV3175) overweegt de Afdeling dat, hoewel het college niet aan een deskundigenadvies is gebonden, het aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan de aanwijzing als gemeentelijk monument ten grondslag had mogen leggen.

5.2. Volgens de monumentencommissie heeft het pand cultuurhistorische waarde omdat het als onderdeel van de Leidsche Buitenschool uitdrukking geeft aan de ontwikkeling van het openluchtonderwijs, de ontwikkeling in de bouw van openluchtscholen en de ontwikkeling van het onderwijs voor zwakke en zieke kinderen. De architectuurhistorische waarde van het pand volgt volgens de monumentencommissie uit de hoofdvorm van het gebouw, die zo sterk is vormgegeven, dat het vervangen van alle kozijnen en ramen maar ook de aanbouwen, geen afbreuk doen aan de verschijningsvorm, de herkenbaarheid en de karakteristieke architectuurstijl. Verder heeft het Kleuterhuis volgens de commissie, ondanks de verbouwingen, ensemblewaarde. De monumentale waarden komen voort uit hoe de situatie en relatie tussen de gebouwen was toen zij werden gebouwd en samen functioneerden.

De door [appellante A] c.s. ingeschakelde deskundige, Hylkema consultants, kwam tot een overwegend neutrale waardering van het voormalige Kleuterhuis, zodat bescherming als gemeentelijk monument niet aan de orde is. Daarbij waardeerde de deskundige de cultuurhistorische waarde, evenals de monumentencommissie, positief. Aan de architectuurhistorische en ensemblewaarde heeft de deskundige een neutrale waarde toegekend wegens verstoring door sloop en nieuwbouw respectievelijk door verbouwingen in de 20ste eeuw die de oorspronkelijke opzet van het pand hebben aangetast.

5.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat Hylkema consultants de door de monumentencommissie vermelde monumentale waarden anders waardeert, op zichzelf bezien onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de adviezen van de monumentencommissie of de herziene redengevende omschrijving naar inhoud zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet, of niet zonder meer, aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat de door Hylkema consultants geconstateerde vermindering van de ensemblewaarde door de sloop van de villa en de realisatie van een appartementencomplex door de monumentencommissie in het advies van 17 november 2015 is meegenomen in de waardering. Ook de verbouwingen, die volgens Hylkema consultants hebben geleid tot vermindering van de architectuurhistorische waarde van het pand, zijn door de monumentencommissie in de adviezen van 10 juni 2014 en 17 november 2015 meegewogen, maar de commissie heeft daaraan een ander gewicht toegekend. Daarmee heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de rapporten van Hylkema consultants onvoldoende aanleiding geven voor twijfel aan de deugdelijkheid van de adviezen van de monumentencommissie. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat het college het standpunt dat het pand monumentwaardig is, heeft mogen baseren op de adviezen van de monumentencommissie.

Het betoog faalt.

6. [appellante A] c.s. betoogt tenslotte dat het college ten onrechte het algemeen belang tot aanwijzing als beschermd monument zwaarder heeft laten wegen dan haar financiële belang. Daartoe voert zij aan, onder verwijzing naar een door haar overgelegde brief van 22 mei 2014 van een makelaar-taxateur, dat de waarde van haar pand aanzienlijk zal dalen door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. Er wordt onaanvaardbare inbreuk op haar eigendomsrechten gemaakt en het college had dat belang zwaarder moeten laten wegen dan het algemeen belang. Zij heeft het pand destijds van het college gekocht en door grootschalige verbouwingen door de gemeente waren de monumentale waarden van het pand toen al in aanzienlijke mate aangetast, aldus [appellante A] c.s.

6.1. [appellante A] c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waardedaling van het pand zo groot is, dat het college het pand niet als beschermd heeft mogen aanmerken. Aan het door haar overgelegde taxatierapport van makelaar-taxateur P.J. Van der Plas van 22 mei 2014 komt niet die betekenis toe die [appellante A] c.s. daaraan toegekend wil zien. Dit rapport is in algemene bewoordingen gesteld en niet is aangegeven op welke gegevens die taxatie is gebaseerd. Dat [appellante A] c.s. het pand van het college heeft gekocht en het van gemeentewege ingrijpend is verbouwd, wat daar ook van zij, is in dat kader niet van belang.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017

705.