Uitspraak 201605458/1/R6


Volledige tekst

201605458/1/R6.
Datum uitspraak: 22 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, handelend onder de naam [bedrijf],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk,

en

de raad van de gemeente Langedijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Veilingterrein oost, Noord-Scharwoude" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2], [appellant sub 1] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.J.A. Arts, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door J.F. Vijn en ing. R.J. Dekker, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in een nieuw ruimtelijk-planologisch kader voor het oostelijk deel van het voormalige veilingterrein in Noord-Scharwoude. [appellant sub 1] vreest negatieve gevolgen van het realiseren van woningen en voorzieningen in de directe omgeving van zijn bedrijfsruimte in het pand [locatie 1]. [appellant sub 2], eigenaar van het naast de bedrijfsruimte van [appellant sub 1] gelegen pand [locatie 2] en daarin woonachtig, stelt zich op het standpunt dat het plan ten onrechte een bedrijf voor staal- en machinebouw mogelijk maakt op het perceel van [appellant sub 1] en dat het plan ten onrechte in de weg staat aan het gebruik van zijn pand als appartementengebouw.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Regels

3. De wettelijke bepalingen en planregels die in de uitspraak worden genoemd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Bedrijfsbestemming [locatie 1]

4. [appellant sub 2] betoogt dat aan het perceel [locatie 1] ten onrechte een bedrijfsbestemming is toegekend. De bedrijfsactiviteiten zijn volgens [appellant sub 2] vrijwel geheel gestaakt.

4.1. De raad stelt dat het om een bestaand legaal bedrijf gaat en dat [appellant sub 1] dit wenst voort te zetten. Het is volgens de raad verder aan [appellant sub 1] om zijn bedrijf, binnen de wettelijke grenzen, meer of minder intensief te exploiteren.

4.2. Aan de gronden van [appellant sub 1] is de bestemming "Bedrijf" toegekend met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - staal en machinebouw". In het vorige plan "Industrieterrein De Wuyver 1977" was aan die gronden de bestemming "Industriedoeleinden" toegekend.

4.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] op het perceel [locatie 1] feitelijk een bedrijf voor staal- en machinebouw exploiteert dat op grond van het vorige plan was toegelaten. Dat [appellant sub 2] stelt dat er niet of nauwelijks bedrijfsactiviteiten zijn waar te nemen, is onvoldoende voor het oordeel dat niet langer sprake is van de uitoefening van een bedrijf ter plaatse. De omvang van de feitelijke werkzaamheden kan in de tijd variëren, afhankelijk van de wijze van bedrijfsvoering en de economische omstandigheden.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf van [appellant sub 1] als zodanig dient te worden bestemd.

Het betoog faalt.

Belemmering bedrijfsvoering

5. [appellant sub 1] betoogt dat woningbouw en voorzieningen ten onrechte worden toegestaan in de directe omgeving van zijn bedrijf aan de [locatie 1]. Hij vreest dat zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

5.1. In de plantoelichting staat dat in het kader van de richtafstanden van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) het gehele terrein wordt aangemerkt als "gemengd gebied". Wat betreft [bedrijf], [locatie 1], zijn binnen de richtafstand van dit bedrijf woningen gepland. Om deze reden is voor dit bedrijf de geluidbelasting op omliggende geprojecteerde woningen inzichtelijk gemaakt.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van dit bedrijf. Dit onderzoek is neergelegd in het rapport van Het Geluidburo "Akoestisch onderzoek Geluid in de omgeving ten gevolge van [bedrijf]" van 13 maart 2012. De geluidbelasting is getoetst aan de wettelijke geluidnormen zoals opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer). In het onderzoek is gebruik gemaakt van aannames op basis van onderzoeken die zijn verricht bij gelijke bedrijven. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het bedrijf kan voldoen aan de normen geldend voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de gevels van zowel de bestaande als de nieuw te bouwen woningen. Aan de normen geldend voor de maximale geluidniveaus kan niet worden voldaan. Er zijn maatregelen onderzocht om de maximale geluidniveaus op met name de nieuwbouw te beperken. In het onderzoek is gekeken naar twee mogelijke overdrachtsreducerende maatregelen, te weten het plaatsen van een geluidscherm van minimaal 2 m hoogte op de erfgrens aan de zuidzijde van het bedrijf en het plaatsen van een 2,5 m hoog scherm langs de noordzijde van de tuinen van het geplande bouwblok ten zuiden van het bedrijf.

Door het toepassen van een geluidscherm van minimaal 2 m hoogte op de erfgrens van het bedrijf wordt op de nieuwbouwblokken een maximaal geluidniveau van ten hoogste 75 dB(A) berekend. Het plaatsen van een geluidscherm op de erfgrens van het bedrijf is de meest doeltreffende maatregel, waarmee het bedrijf aan de norm kan voldoen op de begane grond van de achtergevel van het zuidelijk geplande bouwblok en op een groot gedeelte van de voorgevel van dit bouwblok.

Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften die maximale geluidniveaus toestaan tot 75 dB(A). Hiermee hoeven de gevels die een maximaal geluidniveau ondervinden tot 75 dB(A) niet doof te worden uitgevoerd. De gevels van de woningen worden met een dusdanig hoge geluidisolatie uitgevoerd, dat het binnenniveau ten gevolge van maximale geluidniveaus acceptabel is. Op deze wijze kan een aanvaardbaar akoestisch klimaat worden gerealiseerd, aldus de plantoelichting.

5.2. De raad heeft op grond van de VNG-brochure, uitgaande van "gemengd gebied", voor het bedrijf van [appellant sub 1] een minimale richtafstand van 50 m aangehouden, waarbij geluid maatgevend is. Drie plandelen met de bestemming "Wonen - 2" worden doorsneden door de 50 m-contour rond het bedrijf van [appellant sub 1], waardoor binnen die contour woningen kunnen worden gerealiseerd.

5.3. In het akoestisch onderzoek worden voor de bepaling van de representatieve bedrijfssituatie uitgangspunten gehanteerd op basis van onderzochte bedrijven met gelijke activiteiten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellant sub 1] geen medewerking heeft verleend aan het door Het Geluidburo verrichte onderzoek.

5.4. Ingevolge artikel 11, lid 11.2.2, onder f, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 2- voorwaardelijke verplichting" pas worden gebouwd op het moment dat een geluidscherm is opgericht of anderszins maatregelen worden getroffen waarmee aan het maximale geluidniveau van 75 dB(A) op de gevels van de woningen kan worden voldaan. De Afdeling stelt vast dat de aanduiding voor een voorwaardelijke verplichting als bedoeld in die bepaling is toegekend aan het noordelijkste deel van het bestemmingsvlak voor nieuwbouw ten zuiden van het bedrijf van [appellant sub 1]. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat ter beteugeling van de geluidbelasting ter plaatse van die nieuwbouw een geluidscherm van minimaal 2 m hoogte op de erfgrens van het bedrijf aan de zuidzijde kan worden opgericht als meest doeltreffende maatregel. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het geluidscherm op de aan het perceel van [appellant sub 1] grenzende gronden binnen de bestemming "Verkeer" zal worden opgericht. Gelet op artikel 8 van de planregels laat die bestemming echter een geluidscherm ten behoeve de wering van geluid van het bedrijf van [appellant sub 1] niet toe. Gelet daarop is niet gewaarborgd dat het mogelijk is om aan de zuidzijde van het bedrijf van [appellant sub 1] een geluidscherm op te richten met een zodanige hoogte dat ter plaatse van nieuwbouwwoningen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid kan worden voldaan. Het plan is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.

5.5. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bevoegd gezag op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften kan vaststellen. Onder verwijzing naar de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1879, overweegt de Afdeling dat maatwerkvoorschriften niet al vóór de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven te zijn vastgesteld, maar dat de raad er op voorhand in redelijkheid van moet kunnen uitgaan dat de maatwerkvoorschriften stand kunnen houden in een beroepsprocedure. In het akoestisch onderzoek staat dat via maatwerkvoorschriften voor de werkzaamheden met de heftruck op het buitenterrein de woningen in voldoende mate kunnen worden beschermd en de bedrijfsvoering onbelemmerd kan plaatsvinden. Voorts staat daarin dat indien gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften die maximale geluidniveaus toestaan tot 75 dB(A), de gevels die een maximaal geluidniveau ondervinden tot 75 dB(A) niet doof behoeven te worden uitgevoerd. De raad heeft ter zitting niet inzichtelijk gemaakt of deze maatwerkvoorschriften zullen worden vastgesteld en of die, mede gelet op de toename van 70 dB(A) naar 75 dB(A), vervolgens in een beroepsprocedure stand kunnen houden. Ook is niet uitgesloten dat nog andere maatwerkvoorschriften nodig kunnen zijn. De Afdeling betrekt daarbij dat voorschriften voor het gebruik van de heftruck gevolgen kunnen hebben voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1]. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad niet voldoende heeft onderzocht of maatwerkvoorschriften op grond van de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan kunnen worden vastgesteld.

5.6. Voor zover [appellant sub 1] doelt op de in het plan mogelijk gemaakte voorzieningen is ter zitting duidelijk geworden dat hij daarbij het oog heeft op detailhandel. In zoverre heeft hij naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijfsvoering nadeel zal ondervinden van de desbetreffende voorzieningen die in het plangebied rondom zijn bedrijf mogelijk zijn gemaakt.

Uitbreiding woonmogelijkheden in het pand van [appellant sub 2]

6. [appellant sub 2] betoogt dat het in het plan ten onrechte niet wordt toegestaan om het pand [locatie 2] als appartementengebouw te gebruiken. Vanaf het begin van de jaren 80 tot medio 2012 was van dergelijk gebruik volgens hem al sprake. Het akoestisch onderzoek gaat in dit verband uit van onjuiste aannames en uitgangspunten.

6.1. De raad stelt dat een uitbreiding van de woonmogelijkheden op andere verdiepingen van het pand [locatie 2] onwenselijk is. Dit pand en het naastgelegen pand van [appellant sub 1] zijn wederzijds in- en aangebouwd. Het pand van [appellant sub 2] is derhalve op de kleinst mogelijke afstand, binnen de richtafstand van 50 m rond het bedrijf van [appellant sub 1] gelegen. Gelet op de betrokken belangen is er geen aanleiding om ten behoeve van extra woonruimten in het pand van de richtafstand af te wijken.

6.2. Aan het pand [locatie 2] is de bestemming "Gemengd" toegekend met de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 1".

6.3. In het akoestisch onderzoek staat dat, doordat [bedrijf] geen medewerking verleende aan het akoestisch onderzoek in dit onderzoek, het geluidniveau ten gevolge van de inrichting in de aanpandige woningen niet kon worden beschouwd. In het akoestisch onderzoek is op de gevel van het pand van [appellant sub 2] op diverse plaatsen en hoogtes de LAmax berekend. De LAmax varieert tussen de 71 (ter hoogte van de bedrijfswoning op de derde etage, punt 01-D) tot 84 dB(A) (ter hoogte van een van de kantoorruimtes (gewenst appartement) op de begane grond, punt 02-A).

6.4. De Afdeling overweegt dat voor zover [appellant sub 2] zich beroept op het gebruik van het pand in het verleden als appartementengebouw, dit gebruik onder het vorige plan planologisch niet was toegestaan en daartegen van gemeentewege handhavend is opgetreden. De raad heeft zich gelet op het akoestisch onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onwenselijk is om in het pand [locatie 2] meer wooneenheden mogelijk te maken. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 2" die gedeeltelijk binnen de 50 m-contour rond het bedrijf van [appellant sub 1] zijn gelegen. Het betreft de plandelen waaraan tevens de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gestapeld - 2" is toegekend.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

8. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van verletkosten, overweegt de Afdeling dat voor de vergoeding van de verletkosten een forfaitair aantal uren van zes wordt gehanteerd.

Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], handelend onder de naam [bedrijf], gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Langedijk van 31 mei 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veilingterrein oost, Noord-Scharwoude" voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 2" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gestapeld - 2";

III. draagt de raad van de gemeente Langedijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Langedijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1], handelend onder de naam [bedrijf] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1046,40 (zegge: duizend zesenveertig euro en veertig cent), waarvan € 742,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Langedijk aan [appellant sub 1], handelend onder de naam [bedrijf], het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Slump w.g. Zwemstra
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017

91.


BIJLAGE

Planregels bij het bestemmingsplan "Veilingterrein oost, Noord-Scharwoude"

Artikel 3

3.1 De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 2 opgenomen ‘Staat van bedrijven’ in de categorieën 1 en 2;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - staal en machinebouw" voor een bedrijf in staal- en machinebouw;

c. groenvoorzieningen;

d. openbare nutsvoorzieningen;

e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

f. water en oeverstroken.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;

b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;

d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 5

5.1 De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

b. dienstverlening;

c. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 2 opgenomen ‘Staat van bedrijven’ in de categorieën 1 en 2;

d. detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat detailhandel van kleding is toegestaan voor maximaal 491 m2, hetgeen overeenkomt met 57% van het bedrijfsvloeroppervlak;

e. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden';

f. groenvoorzieningen;

g. openbare nutsvoorzieningen;

h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

i. water en oeverstroken.

en tevens voor:

j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in groenten' voor een groothandel in groenten;

k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij' voor een meubelmakerij;

Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

De regels zoals opgenomen in artikel 14 Algemene bouwregels en artikel 15 Algemene gebruiksregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

Artikel 8

8.1 De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeer;

b. groenvoorzieningen

c. openbare nutsvoorzieningen;

d. water en oeverstroken;

e. ondergrondse afvalcontainers;

f. speelvoorzieningen;

g. voet- en fietspaden;

h. parkeervoorzieningen;

i. standplaatsen.

Artikel 11

11.1 De voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;

c. tuinen en erven;

d. wegen, straten, paden;

e. parkeervoorzieningen;

f. geluidswerende voorzieningen;

g. groenvoorzieningen;

h. speelvoorzieningen;

i. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

j. nutsvoorzieningen;

k. ondergrondse afvalcontainers;

l. maatschappelijke voorzieningen.

De regels zoals opgenomen in artikel 14 Algemene bouwregels en artikel 15 Algemene gebruiksregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

11.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. grondgebonden woningen;

b. appartementengebouwen;

c. bijbehorende bouwwerken;

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. het aantal woningen binnen de gronden bedoeld in artikel 11.1 bedraagt maximaal 100;

b. het bebouwingspercentage mag, per bestemmingsvlak, niet meer bedragen dan 50%;

c. de goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen bedragen respectievelijk maximaal 9,5 en 11,5 m;

d. de goot- en bouwhoogte van een appartementengebouw bedraagt ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld - 1' respectievelijk maximaal 12 en 15 m, met maximaal 4 bouwlagen;

e. de goot- en bouwhoogte van een appartementengebouw bedraagt ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld - 2' respectievelijk maximaal 9,5 en 12 m, met maximaal 3 bouwlagen;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2- voorwaardelijke verplichting' mag pas worden gebouwd op het moment dat een geluidscherm is opgericht of anderszins maatregelen worden getroffen waarmee aan het maximale geluidniveau van 75 dB(A) op de gevels van de woningen kan worden voldaan.

Planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Industrieterrein De Wuyver 1977"

Artikel 8 Industriedoeleinden

1. Bestemming van de grond

De op de kaart voor "Industriedoeleinden" aangewezen grond is bestemd voor de bedrijfsmatige productie van goederen en de administratieve dienstverlening

2. Gebruik van de grond voor bebouwing

De grond mag slechts worden bebouwd met de voor bedrijven ter plaatse noodzakelijke gebouwen en met de daarbij behorende andere bouwwerken, overeenkomstig de maatvoering op de kaart en met inachtneming van het volgende:

[…]

2.5. per bedrijf mag niet meer dan één dienstwoning worden gebouwd of aanwezig zijn onder de volgende voorwaarden::

[…]

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 1.1

1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

bedrijventerrein: cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein;

[…]

gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

[…]

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LArLT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel_2_17a

b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

c. de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

[…]

3. In afwijking van het eerste lid geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, dat:

a. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LArLT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

b. de in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur in tabel 2.17c opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

c. de in tabel 2.17c aangeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet van toepassing zijn, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

d. de in tabel 2.17c aangegeven waarden op de gevel ook van toepassing zijn bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, en

f. de in tabel 2.17c aangegeven waarden gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.

Tabel_2_17c

Artikel 2.20

1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.

2 Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.

3 De in het tweede lid bedoelde etmaalwaarde is niet van toepassing indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.

4 Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de plaats waar de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, voor een inrichting gelden.

5 Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.

6 In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift voor bepaalde activiteiten in een inrichting, anders dan festiviteiten als bedoeld in artikel 2.21, andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen. Het bevoegd gezag kan daarbij voorschriften vaststellen met betrekking tot de duur van de activiteiten, het treffen van maatregelen, de tijdstippen waarop de activiteiten plaatsvinden of het vooraf melden per keer dat de activiteit plaatsvindt.

Artikel 4.1

5. Indien in een in de buitenlucht gesitueerde opslagvoorziening meer dan 1.000 liter brandbare gassen in gasflessen gemeten naar de totale waterinhoud aanwezig zijn, bedraagt de afstand tussen de opslagvoorziening en de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 15 meter. Indien tussen de opslagvoorziening en de woning van derden een brandwerende voorziening van voldoende omvang aanwezig is, bedraagt de afstand, bedoeld in de eerste zin, ten minste 7,5 meter.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.