Uitspraak 201601723/1/A1


Volledige tekst

201601723/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amersfoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2016 in zaak nr. 15/4008 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2015 heeft het college aan Heijmans Woningbouw B.V. (hierna: Heijmans) een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van een luifelconstructie ter overkapping van het terras aan de westzijde van het appartementengebouw La Balise op het perceel Forel 146 t/m 256 te Amersfoort.

Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door ing. K.L. Mulder, is verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van een appartement op de elfde verdieping van La Balise. Bij het besluit van 18 mei 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een reeds eerder gerealiseerde overkapping. De overkapping bestaat uit een glazen luifelconstructie tussen het gebouw en het windscherm rondom het terras op de begane grond.

1.1. Het college heeft de vergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

Omdat op grond van het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Nieuwland 2005" ter plaatse van het terras niet mocht worden gebouwd, was de luifelconstructie in strijd met dat bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, vergunning verleend voor de luifelconstructie.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank in het procesverloop een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Volgens hem ligt het bedoelde terras op het balkon van het appartement Forel 146.

2.1. In het procesverloop van de aangevallen uitspraak staat, kort samengevat, dat een omgevingsvergunning is verleend voor de luifelconstructie ter plaatse van het terras op het perceel Forel 146-256. Op dat perceel is La Balise gelegen. Aangezien de omgevingsvergunning betrekking heeft op de overkapping van een terras bij La Balise, daargelaten bij welk appartement, is de weergave van de rechtbank juist. Gelet op de foto's en afbeeldingen in het rechtbankdossier, was de rechtbank bekend met de feitelijke ligging van het bedoelde terras.

3. [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat Heijmans ten onrechte geen toestemming voor het realiseren van de overkapping heeft gevraagd aan de vereniging van eigenaren van La Balise.

3.1. Het betoog van [appellant] komt er op neer dat er volgens hem een privaatrechtelijke belemmering in de weg stond aan verlening van de omgevingsvergunning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

Het betoog van [appellant] over de benodigde toestemming van de vereniging van eigenaren biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet zonder meer vaststaat dat toestemming van de vereniging van eigenaren is vereist en, indien vereist, niet kan worden verkregen. Indien er al een privaatrechtelijke belemmering zou zijn, is deze dan ook niet evident. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, in strijd met artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering, niet is ondertekend. Daartoe verwijst hij naar het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7296, waarin wordt overwogen dat het onderzoek van de rechtbank in die procedure en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden, omdat het proces-verbaal in strijd met artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering niet is ondertekend.

4.1. Reeds omdat artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is op een procedure bij de bestuursrechter, kan geen strijd met dat artikel bestaan.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017

687.