Uitspraak 201507647/1/R2


Volledige tekst

201507647/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
2. [appellant sub 2], wonend te Nunspeet,
3. [appellante sub 3], wonend te Vierhouten, gemeente Nunspeet,

en

de raad van de gemeente Nunspeet,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2], [appellante sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar [appellant sub 2], [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door ir. A. Dickhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1] woont op het perceel aan de [locatie 1] in Elspeet, waar hij een veehouderij exploiteert. In beroep richt hij zich tegen de toegekende bestemming aan het nabijgelegen perceel [locatie 2] in Elspeet, dat zijn eigendom is en waarop een recreatiewoning staat. [appellant sub 1] wil dat de toegekende recreatiebestemming - met daarbij persoonsgebonden overgangsrecht - wordt gewijzigd in een woonbestemming.

2.1. [appellant sub 1] voert aan dat het bestaande gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning niet zal worden beëindigd binnen de planperiode. Daarbij is sprake van dezelfde situatie als bij de voormalige recreatiewoningen aan de Vierhouterweg 103C en 103E, waar de raad wel een woonbestemming aan heeft toegekend. Voor zover de raad stelt dat een woonbestemming voor zijn recreatiewoning aan de [locatie 2] niet mogelijk zou zijn vanwege de te hoge geurbelasting van zijn veehouderij, wijst [appellant sub 1] erop dat recent een aantal nieuwe woningen is gebouwd aan de Vierhouterweg 105, die op een kortere afstand van zijn veehouderij staan. Bovendien heeft de raad ten onrechte niet meegewogen dat de overschrijding van de geurnorm ter plaatse van zijn recreatiewoning uiterst minimaal is in combinatie met het feit dat hier sprake is van een reeds lang bestaande situatie.

3. De raad stelt zich op het standpunt dat de recreatiewoning zonder bouwvergunning is gebouwd, waardoor deze niet onder de beschermende werking van het bouwovergangsrecht van het voorheen geldende plan valt. Het gebruik van deze illegaal gebouwde recreatiewoning voor permanente bewoning valt volgens de raad wel onder het gebruiksovergangsrecht van het vorige plan. Daarom ligt het in de rede om voor dat bestaande gebruik een planologische regeling te treffen.

De raad stelt dat het toekennen van een woonbestemming niet mogelijk is, omdat de bewuste recreatiewoning binnen de geurcontour van de veehouderij van [appellant sub 1] ligt. Hierdoor wordt de maximaal toegestane geurbelasting ter plaatse van de recreatiewoning overschreden en is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad. Mede omdat de recreatiewoning zelf niet wordt beschermd door het overgangsrecht, acht de raad in deze situatie het toekennen van een recreatiebestemming met daarbij persoonsgebonden overgangsrecht voor de permanente bewoning het meest passend.

4. Aan het plandeel dat ziet op het perceel [locatie 2] is de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" toegekend en tevens de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden beschikking'. In artikel 45, lid 45.7, van de planregels is - kort samengevat -bepaald dat indien deze aanduiding is toegekend, de permanente bewoning van de recreatiewoning mag worden voortgezet door meerderjarige personen die op 31 oktober 2003 het recreatieverblijf permanent bewoonden en er sindsdien onafgebroken permanent hebben gewoond, totdat de desbetreffende personen niet meer permanent wonen in de recreatiewoning. In het voorliggende plan is derhalve persoonsgebonden overgangsrecht toegekend aan de huidige bewoner van de bewuste recreatiewoning, aangezien niet in geschil is dat die bewoner sinds 31 oktober 2003 onafgebroken in de recreatiewoning woont.

5. Zowel [appellant sub 1] als de raad verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3130, waarin is geoordeeld over de planologische regeling in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" voor de recreatiewoning aan de [locatie 2].

In die uitspraak heeft de Afdeling wat betreft het toekennen van een woonbestemming, voor zover thans van belang, overwogen dat de omstandigheden dat al geruime tijd sprake is van permanente bewoning, het betalen van gemeentelijke belastingen en van een aansluiting op de riolering, niet ertoe leiden dat [appellant sub 1] daaraan de gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen dat een woonbestemming zou worden toegekend. Daarbij heeft de Afdeling ook waarde gehecht aan de persoonsgebonden gedoogbeschikkingen die in 1997 zijn verleend aan de bestaande bewoners.

5.1. Niet in geschil is dat de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning is opgericht en ook het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning onder de twee voorheen geldende bestemmingsplannen niet was toegestaan. Ondanks dat de permanente bewoning illegaal is begonnen, is dit gebruik onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied, Agrarische Enclave" uit 2003 komen te vallen.

Hoewel het niet aannemelijk is dat het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning binnen de planperiode zal worden beëindigd, volgt daaruit niet dat de raad aan het plandeel dat ziet op het perceel aan de [locatie 2] een woonbestemming had moeten toekennen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2010 in zaak nr. 201002321/1/R1) is in dit verband van belang dat gebruik dat onder het overgangsrecht valt in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen doet ontstaan dat het bewuste gebruik als zodanig wordt bestemd. Het voorgaande betekent dat [appellant sub 1] op basis van de enkele omstandigheid dat de permanente bewoning onder het gebruiksovergangsrecht valt, geen aanspraak kan maken op een woonbestemming voor zijn recreatiewoning. In zoverre treft het betoog dan ook geen doel.

5.2. Voor zover de raad niet wenst mee te werken aan een woonbestemming voor de recreatiewoning vanwege overschrijding van de maximale norm voor de geurbelasting van de naastgelegen veehouderij van [appellant sub 1], overweegt de Afdeling als volgt.

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom en in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). Hierdoor geldt bij de vergunningverlening op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wgv een maximale geurbelasting van 14,0 odour units per kubieke meter lucht (OU/m3). Niet in geschil is dat de geurbelasting ter plaatse van de recreatiewoning 15,7 OU/m3 bedraagt.

De normen met betrekking tot geurbelasting ingevolge de Wgv zijn van toepassing bij de vergunningverlening aan veehouderijen en werken niet rechtstreeks bij de vaststelling of de beoordeling van een bestemmingsplan in het kader van de Wro. Het feit dat de voor de vergunningverlening geldende geurnorm wordt overschreden, betekent dus niet dat ter plaatse geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9529). Uit het bestreden besluit blijkt dat de raad slechts heeft geconstateerd dat de geurnorm voor vergunningverlening wordt overschreden. Hiermee heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet gemotiveerd waarom ter plaatse van de recreatiewoning geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Derhalve slaagt dit betoog.

5.3. Wat betreft de toekenning van persoonsgebonden overgangsrecht aan het perceel waarop de recreatiewoning van [appellant sub 1] staat, overweegt de Afdeling dat het opnemen van een dergelijk persoonsgebonden overgangsrecht niet in alle omstandigheden ongeoorloofd is. Voor een dergelijke planregeling dienen evenwel redenen te bestaan die zijn toegespitst op de omstandigheden van het geval. Overwegingen die daarbij een rol kunnen spelen, kunnen verband houden met de aard van het gebruik dat op grond van het overgangsrecht mag worden gemaakt, met de omstandigheid dat een bepaalde vorm van gebruik in het verleden op illegale wijze is ontstaan en met de vraag welk nadeel de beperking van het overgangsrecht voor de gebruiker met zich brengt. Dit leidt ertoe dat een beperking van het overgangsrecht tot de persoon van de gebruiker op de peildatum niet zonder meer kan gelden voor alle vormen van gebruik waarop het overgangsrecht van toepassing was.

In dit geval heeft de raad echter niet gemotiveerd waarom een minder beperkende planregeling - waarbij de Afdeling in het bijzonder wijst op de eventuele mogelijkheid van een uitsterfregeling - naar zijn opvatting in dit geval niet mogelijk is dan wel niet ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij betrekt de Afdeling dat door de raad niet is weersproken dat de recreatiewoning al bijna 40 jaar permanent wordt bewoond en daardoor sprake is van een lang bestaande situatie waarin de recreatiewoning op een relatief korte afstand van ongeveer 50 meter van de stallen van de veehouderij van [appellant sub 1] aanwezig is en wordt bewoond. Aan de omstandigheid dat de recreatiewoning binnen de geurcontour van de veehouderij van [appellant sub 1] ligt, komt gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen niet zonder meer een doorslaggevende betekenis toe bij de keuze voor een planologische regeling. Daarbij is mede van belang dat de overschrijding van de maximale norm voor de geurbelasting beperkt is.

6. Het voorgaande betekent dat de raad opnieuw moet bezien wat de meest passende planologische regeling is voor de permanent bewoonde recreatiewoning van [appellant sub 1]. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" dat ziet op het perceel [locatie 2] in Elspeet.

6.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Het beroep van [appellant sub 2]

8. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 3] in Nunspeet in een noodwoning van ongeveer 100 jaar oud die - gezien de bouwkundige staat - volgens hem aan vervanging toe is. Daartoe wil [appellant sub 2] graag de bestaande noodwoning slopen en elders op het perceel een nieuwe woning bouwen. [appellant sub 2] stelt dat in 2014 constructieve gesprekken zijn gevoerd met onder meer de betrokken wethouder over herbouw van de woning en dat het gemeentebestuur heeft aangegeven positief tegenover het herbouwplan te staan. In die gesprekken is aangegeven dat het bouwvlak voor de woning zou kunnen worden vergroot en verplaatst. In het vastgestelde plan is echter niet geheel aan de wensen van [appellant sub 2] met betrekking tot de vergroting van het bouwvlak en de locatie van het bouwvlak tegemoet gekomen.

8.1. [appellant sub 2] voert aan dat een beperkte vergroting van het bestemmingsvlak en verplaatsing van het bestemmingsvlak in zuidelijke richting met 14 meter ervoor zorgt dat een acceptabele afstand ontstaat

- uit een oogpunt van privacy - tussen zijn woning en de naastgelegen woning van zijn ouders aan [locatie 4]. Tevens voldoet zijn bouwplan aan het gemeentelijke beleid dat herbouw van een noodwoning in de onmiddellijke nabijheid moet plaatsvinden. Daarbij wijst [appellant sub 2] erop dat de door hem beoogde locatie van de nieuwe woning op een afstand van ongeveer 27 meter van de huidige noodwoning ligt. Tevens leidt vervangende nieuwbouw van de in slechte staat verkerende woning tot verbetering van het ruimtelijke en landschappelijke beeld ter plaatse. Daarnaast is vergroting en verplaatsing van het bestemmingsvlak volgens [appellant sub 2] in overeenstemming met de 'Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie voor Nunspeet 2015', de 'Woonvisie Nunspeet 2020' en de 'Omgevingsverordening Gelderland'.

9. Nu de raad aan de weigering om planologische medewerking te verlenen aan de vervangende nieuwbouw van de woning van [appellant sub 2] niet heeft gebaseerd op het standpunt dat het door [appellant sub 2] gewenste bouwplan in strijd is met de 'Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie voor Nunspeet 2015', de 'Woonvisie Nunspeet 2020' of de 'Omgevingsverordening Gelderland', kan het betoog van [appellant sub 2] daarover reeds hierom geen doel treffen.

9.1. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant sub 2] en het gemeentebestuur de afgelopen jaren regelmatig overleg hebben gehad over het initiatief om een vervangende woning te bouwen aan de [locatie 3]. De raad heeft op basis van de door [appellant sub 2] ingebrachte tekeningen en stukken het verzoek beoordeeld en is tot de afweging gekomen dat geen reden bestaat om het huidige bestemmingsvlak zodanig te vergroten dat [appellant sub 2] zijn vervangende, nieuwe woning op de door hem gewenste plaats kan bouwen. In de verschillende brieven die het gemeentebestuur in dit verband de afgelopen jaren aan [appellant sub 2] heeft gezonden wordt een aantal argumenten genoemd waarom aan zijn initiatief geen medewerking wordt verleend. De raad stelt dat het bouwplan van [appellant sub 2] ertoe zou leiden dat het open slagenlandschap en de doorzichten ter plaatse worden aangetast, wat volgens de raad uit ruimtelijk oogpunt ongewenst is. Voorts is geen sprake van ernstige milieuhinder ter plaatse die verplaatsing van de noodwoning noodzakelijk maakt. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorliggende plan, waarin het bestemmingsvlak ongeveer 13 meter is vergroot in zuidelijke richting, voldoende mogelijkheden biedt voor vervangende nieuwbouw van de bestaande noodwoning, op redelijke afstand van de woning aan de [locatie 4].

9.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad gegeven ruimtelijke onderbouwing het bestreden besluit niet kan dragen. De Afdeling volgt de raad in de opvatting dat het door [appellant sub 2] gewenste bouwplan leidt tot verdere aantasting van het slagenlandschap en de doorzichten ter plaatse. Gelet op de beleidsvrijheid die de raad toekomt, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om het standpunt van de raad in dit geval niet redelijk te achten. De raad heeft derhalve kunnen afzien van een verdere vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel aan de [locatie 3]. Dit betoog treft geen doel.

9.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de in artikel 23 van de planregels opgenomen maximale inhoudsmaat van 300 m3 voor de vervangende woning onvoldoende mogelijkheden biedt voor het realiseren van een woning, overweegt de Afdeling als volgt.

Deze beroepsgrond heeft [appellant sub 2] na afloop van de beroepstermijn naar voren gebracht. Dusdoende heeft hij de omvang van het geschil beoogd uitgebreid door ook nog artikel 23, lid 23.2.2, onder g, van de planregels aan te vechten. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere belanghebbenden, kan in het licht van de goede procesorde in een procedure tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. De Afdeling verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722, overweging 5.1. Hetgeen alsnog met betrekking tot artikel 23, lid 23.2.2, onder g, van de planregels naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.

10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

11. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Het beroep van [appellante sub 3]

12. [appellante sub 3] woont aan de [locatie 5] in Vierhouten. Het plan maakt de aanleg van een nieuw sportveld in de buurt van haar woning mogelijk, doordat aan die gronden de bestemming "Sport" is toegekend. Tussen haar woning en het nieuwe sportveld ligt een grasveld dat als parkeerterrein wordt gebruikt. Op de gronden waar het nieuwe sportveld is voorzien zijn in de bestaande situatie een jong bos en een zogeheten 'broedstoof' voor het vliegende hert aanwezig. Het jonge bos zal worden geveld en de broedstoof zal worden verplaatst.

12.1. [appellante sub 3] vreest dat het gebruik van het sportveld zal leiden tot geluidsoverlast en dat de lichtmasten van het sportveld voor lichthinder zullen zorgen. Ook zal het bestaande parkeerterrein door de komst van een nieuw sportveld intensiever worden gebruikt, wat eveneens tot geluidsoverlast zal leiden. Verder wijst [appellante sub 3] erop dat voor de aanleg van het sportveld een bosperceel moet worden gekapt en een aarden wal moet worden verwijderd, wat een aantasting van haar leefomgeving betekent. Daarbij wijst [appellante sub 3] erop dat uit het verrichte ecologisch onderzoek niet blijkt dat de aanwezige broedstoof kan worden verplaatst, waardoor de raad het plan niet had mogen vaststellen. Tevens betoogt [appellante sub 3] dat nergens uit blijkt dat de raad heeft onderzocht of een nieuw sportveld op deze locatie ruimtelijk aanvaardbaar is en of daaraan behoefte bestaat. Daarnaast blijkt niet uit de plantoelichting dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de provinciale omgevingsverordening. Daarnaast stelt zij dat in de verbeelding een aanduiding ontbreekt, zodat ter plaatse van het nieuwe sportveld ten onrechte geen maximum geldt voor de toegestane bebouwing.

13. De raad stelt in het verweerschrift dat het nieuwe sportveld is bedoeld voor de voetbalvereniging van Vierhouten. Deze voetbalclub heeft zeven teams, die gemiddeld twee keer per week trainen en op zaterdag meerdere wedstrijden spelen. De voetbalvereniging heeft maar één voetbalveld. Daarom bestaat behoefte aan een extra voetbalveld dat voor trainingen en wedstrijden kan worden gebruikt. Ten aanzien van de hinder wijst de raad erop dat het nieuwe voetbalveld op meer dan 85 meter van de woning van [appellante sub 3] komt te liggen. Mede gelet op de richtafstanden voor sportvelden is die afstand volgens de raad meer dan voldoende. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met provinciaal beleid en dat uit ecologisch onderzoek is gebleken dat de kernkwaliteiten van het gebied niet worden aangetast. Met betrekking tot het ontbreken van een aanduiding voor de maximale oppervlakte aan bebouwing, stelt de raad dat hieruit voortvloeit dat ter plaatse van het nieuwe sportveld geen gebouwen mogen worden gebouwd.

14. Het beroep van [appellante sub 3], voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding 'parkeerterrein' dat ziet op de gronden tegenover de woning van [appellante sub 3], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Hetgeen [appellante sub 3] naar voren heeft gebracht over de gestelde overlast van het parkeerterrein tegenover haar woning kan in deze procedure dan ook niet aan de orde worden gesteld.

15. Ten aanzien van het betoog dat het bestreden plandeel niet in overeenstemming is met de 'Omgevingsverordening Gelderland', overweegt de Afdeling als volgt. De gronden waar het nieuwe sportveld zal worden aangelegd ligt in een gebied dat in de Omgevingsverordening is aangemerkt als 'Groene Ontwikkelingszone' (hierna: GO). De raad stelt dat het plan voldoet aan hetgeen is bepaald in artikel 2.7.2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

15.1. In artikel 2.7.2.2, eerste lid van de Omgevingsverordening is bepaald dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk kan worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

In artikel 2.7.2.3, eerste lid, is bepaald dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO een functie, ten behoeve waarvan een houtopstand als bedoeld in de Boswet dient te worden verwijderd, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, slechts mogelijk wordt gemaakt indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.

In artikel 2.7.2.3, tweede lid, aanhef en onder c, is bepaald dat de compensatie als bedoeld in het eerste artikellid planologisch wordt verankerd in hetzelfde dan wel in een ander gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan;

15.2. Voor zover de raad stelt dat in eerdergenoemd ecologisch onderzoek is geconcludeerd dat de kernkwaliteiten van het gebied niet worden aangetast, constateert de Afdeling dat in artikel 2.7.2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening is bepaald dat bij gronden in de GO de kernkwaliteiten dienen te worden versterkt. De raad heeft nagelaten te toetsen aan dit criterium.

Daarnaast is in het voorliggende plan noch in een ander plan de vereiste compensatie verankerd voor het jonge bos dat zal worden omgehakt en is evenmin sprake van een compensatiepoule. Dat de raad stelt dat de gemeente voldoende gronden in de GO in eigendom heeft waar die compensatie kan plaatsvinden, voldoet naar het oordeel van de Afdeling niet aan het vereiste dat de compensatie dient te zijn verankerd in een bestemmingsplan of in een compensatiepoule. Dat het gemeentebestuur bij brief van 22 april 2016 heeft toegezegd dat het jonge bos zal worden gecompenseerd in het gebied Schaarweide in Elspeet, voldoet evenmin aan de eisen die in de Omgevingsverordening worden gesteld aan het compenseren van houtopstanden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden plandeel in overeenstemming is met artikel 2.7.2.2 en artikel 2.7.2.3 van de Omgevingsverordening. Dit betoog treft doel.

16. Het betoog dat ten onrechte geen maximum is gesteld aan de maximale omvang van de bebouwing door het ontbreken van een aanduiding in de verbeelding betreft, zo begrijpt de Afdeling, de planregeling voor gebouwen.

16.1. In artikel 17, lid 17.1, aanhef, onder a, van de planregels is opgenomen dat de voor "Sport" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor sportvelden, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld', met daarbij behorende gebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, terreinen, groen- en parkeervoorzieningen. In artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder b, van de planregels is opgenomen dat voor gebouwen de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de ter plaatse aangegeven aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)'.

16.2. [appellante sub 3] stelt met juistheid dat in de verbeelding ter hoogte van het plandeel dat ziet op het nieuwe sportveld de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)' niet is opgenomen. Uit artikel 17, lid 17.1, van de planregels volgt dat gebouwen binnen de bestemming "Sport" zijn toegestaan. Volgens artikel 17, lid 17.2, van de planregels is de maximale oppervlakte voor gebouwen in de verbeelding aangegeven met een aanduiding. Nu een dergelijke aanduiding ertoe strekt om de toegestane bouwmogelijkheden te maximeren, volgt uit het ontbreken van een dergelijke beperkende aanduiding dat de gezamenlijk oppervlakte van gebouwen binnen het bestreden plandeel ongelimiteerd is. Anders dan de raad stelt betekent het ontbreken van de aanduiding niet dat geen gebouwen mogen worden gebouwd. In de planregels is immers niet bepaald dat uitsluitend gebouwen zijn toegestaan in bestemmingsvlakken met de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)'. Nu de planregeling voor deze gronden geen beperking stelt aan de maximale oppervlakte voor gebouwen, terwijl de raad kennelijk heeft beoogd om ter plaatse van dit bestreden plandeel in het geheel geen gebouwen toe te staan, is het bestreden besluit in zoverre niet voorbereid met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Derhalve slaagt dit betoog.

17. Wat betreft de gestelde overlast van het nieuwe sportveld, overweegt de Afdeling als volgt. Dit plandeel is bij de vaststelling van het plan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, waarin nog de bestemming "Agrarisch" aan de gronden was toegekend. Aan deze wijziging van het plan ligt geen zienswijze ten grondslag. In de Zienswijzennota is over deze ambtshalve wijziging slechts vermeld dat een verkennend ecologisch onderzoek is uitgevoerd.

Uit de Zienswijzennota, de plantoelichting noch enig ander stuk blijkt dat de raad bij de gewijzigde vaststelling van het plan zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen voor de omwonenden - waaronder [appellante sub 3] - van de aanleg en het gebruik van het nieuwe sportveld. Desgevraagd is ter zitting namens de raad bevestigd dat de belangen van omwonenden die worden geraakt door deze wijziging niet zijn meegewogen. Het bestreden besluit is in zoverre niet voorbereid met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Reeds hierom treft dit betoog doel en behoeft dit punt geen verdere bespreking.

18. Met betrekking tot de aanwezige broedstoof, stelt de Afdeling voorop dat de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan is ten aanzien van de aanwezige broedstoof voor het vliegend hert een ecologisch onderzoek verricht, waarvan de uitkomsten zijn opgenomen in het rapport 'Natuurtoets aanleg/uitbreiding sportcomplex VV Vierhouten te Nunspeet' van 10 november 2014. In dit rapport is vermeld dat de broedstoof een aantal jaren geleden is aangelegd als compensatie voor het omhakken van een oude eik. Voorts is in het rapport vermeld dat nader onderzoek gedaan moet worden naar de aanwezigheid van larven van het vliegend hert in de broedstoof en dat als die aanwezig blijken te zijn, overleg moet plaatsvinden met een expert op het gebied van het vliegend hert over de verplaatsing van de broedstoof. Voor de verplaatsing van de broedstoof is dan een ontheffing op grond van de Ffw vereist.

Nu uit het ecologisch rapport blijkt dat nog nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van het vliegend hert in de broedstoof en de mogelijkheden om de broedstoof te verplaatsen en dit vervolgonderzoek niet heeft plaatsgevonden, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bestreden plandeel in de weg staat. Het bestreden besluit is in zoverre niet voorbereid met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Dit betoog slaagt.

19. Ten slotte heeft [appellante sub 3] erop gewezen dat voor het bestreden plandeel de dubbelbestemming "waarde - oude bouwlanden enclaves" en de aanduiding 'wetgevingzone - natura 2000' zonder enige toelichting zijn vervallen ten opzichte van het ontwerpplan, terwijl aan deze gronden wel de aanduiding 'overige zone - ehs' is toegekend. Hiervan heeft de raad gesteld dat de aanduiding 'overige zone - ehs' abusievelijk niet ook is vervallen bij de vaststelling van het plan.

De Afdeling stelt vast dat het bestreden plandeel in de buurt van het Natura 2000-gebied "Veluwe" ligt maar niet erin. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de raad dat het toekennen van de aanduiding 'wetgevingzone - natura 2000' in het ontwerpplan een omissie is geweest. Ten aanzien van het vervallen van de dubbelbestemming "waarde - oude bouwlanden enclaves" ziet de Afdeling niet in waarom de raad deze dubbelbestemming ten onrechte heeft laten vervallen bij de vaststelling van het plan, gezien het beoogde gebruik van de gronden als sportveld. [appellante sub 3] heeft ook geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van haar betoog dat het laten vervallen van deze dubbelbestemming onjuist zou zijn. Dit betoog faalt.

20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing door de raad van dit door [appellante sub 3] bestreden plandeel op een aantal punten tekort schiet en dat de planregeling voor gebouwen gebrekkig is. Het beroep van [appellante sub 3], voor zover dat ontvankelijk is, is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Sport" dat ziet op het toekomstige nieuwe sportveld aan de Ganzenakkers in Vierhouten.

20.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

21. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 3] niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding 'parkeerterrein';

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] geheel en van [appellante sub 3] voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nunspeet van 25 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2015", voor zover dat betrekking heeft op:

a. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" dat ziet op het perceel [locatie 2] in Elspeet;

b. het plandeel met de bestemming "Sport" dat ziet op het toekomstige nieuwe sportveld aan de Ganzenakkers in Vierhouten;

IV. draagt de raad van de gemeente Nunspeet op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III.a. en III.b., worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Nunspeet tot vergoeding van:

a. bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. bij [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Nunspeet aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellante sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016

571.