Uitspraak 201507579/1/R2


Volledige tekst

201507579/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Bergeijk,

en

de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwbouw St. Bernardusschool 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2016, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door A. Oosterwijk en ir. P. Smolders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in de bouw van een basisschool, waarmee de verplaatsing van de Sint Bernardusschool is beoogd, en in 15 nieuwe woningen. Het plangebied maakt deel uit van de uitbreidingslocatie Terlo, waarbij Bergeijk aan de zuidwestkant met 150 woningen zal worden uitgebreid. [appellante] woont op het perceel [locatie] te Bergeijk en oefent ter plaatse een bedrijf uit. De Terlostraat dient voor de ontsluiting van de bebouwing die in het plan is voorzien. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan.

4. [appellante] voert aan dat het plan haar woon- en leefklimaat zal aantasten en voorts tot overlast voor haar aan-huis-gebonden-bedrijf zal leiden. De lichtinval in de tuin zal worden weggenomen door hoge woningbouw en haar privacy zal worden aangetast.

4.1. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Woongebied" op ongeveer 25 m afstand van de woning van [appellante] ligt. Het plan maakt woningen met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 11 m mogelijk. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich, mede gelet op de reeds bebouwde omgeving waarin het plangebied ligt, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningbouw geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] met zich zal brengen. Gelet op de afmetingen van de voorziene woningen en de afstand tot de woning van [appellante] is het niet aannemelijk dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy en onaanvaardbare gevolgen wat betreft de lichtinval.

Het betoog faalt.

5. [appellante] voert aan dat het verwijderen van de groenstrook in de Terlostraat tot aantasting van haar uitzicht zal leiden omdat daarmee zicht op de achtertuinen van andere woningen ontstaat. Voorts houdt deze groenstrook verkeers- en omgevingsgeluiden tegen. Om deze reden zou zij graag een buffer van 3 m voor haar huis willen aanleggen. Het voorgenomen trottoir tegen de gevel van haar woning aan zorgt juist voor een toename van geluidhinder.

5.1. De raad stelt dat de woning van [appellante] nu ook al direct aan de Terlostraat grenst. De rijbaan zal verder van haar woning af, op 6 m van de gevel, worden gesitueerd en daarvoor komt een buffer met een voetpad, een groenstrook en een parkeerplaats terug.

5.2. Gelet op de afstand van meer dan 25 m van de woning van [appellante] tot aan de twee achtertuinen waarop zij uitziet indien de groenstrook wordt verwijderd en op de bebouwde omgeving waarin haar woning is gelegen, is de Afdeling van oordeel dat de raad de wijziging van het uitzicht niet onaanvaardbaar hoefde te achten.

De Afdeling stelt verder vast dat de gronden die zijn gelegen tussen de te verwijderen groenstrook en de weg ‘t Loo met de daaraan gelegen feestzaal bebouwd zijn. Om die reden is het niet aannemelijk dat het verwijderen van de groenstrook zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. Over de door [appellante] gewenste strook grond van 3 m om afstand te creëren tot het verkeer overweegt de Afdeling dat de rijbaan van de Terlostraat, die nu vrijwel direct aan de gevel van de woning van [appellante] grenst, op een afstand van 6 m wordt gesitueerd en dat het de bedoeling is ter plaatse een groenstrook aan te leggen. Het plan staat ter plaatse van de als "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden niet in de weg aan een dergelijke invulling. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee voldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van [appellante].

Het betoog faalt.

6. [appellante] betoogt dat het plan een onevenredige toename van verkeersbewegingen in de Terlostraat tot gevolg heeft die geluidhinder, stank en fijnstof met zich brengen. De berekende toename van verkeersbewegingen klopt niet en daarbij is geen rekening gehouden met de verkeersbewegingen ten gevolge van de buiten dit plangebied voorziene 30 woningen ten oosten van de Terlostraat die op termijn zullen worden gerealiseerd.

[appellante] vreest voorts voor een tekort aan parkeerplaatsen. De berekende parkeerbehoefte is volgens haar onjuist en verder is onduidelijk of de benodigde parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Zij wijst erop dat in de plantoelichting en de planregels wordt verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid, maar dat de gemeente geen beleidsregels voor parkeren heeft vastgesteld.

Volgens [appellante] leidt het plan daarnaast tot een verkeersonveilige situatie in de Terlostraat. Het verschuiven van de rijbaan is volgens haar geen oplossing. Het verkeer moet nu via een kronkel op het smalste deel van de weg over een klein parkeerterrein af- en aanrijden. Ook het in- en uitrijden van de Terlostraat is onveilig. Ter zitting heeft [appellante] een alternatief voor de voorziene weginrichting getoond dat zij veiliger acht. [appellante] betoogt verder dat de huidige locatie van de Sint Bernardusschool veiliger is dan de in het plan voorziene locatie, omdat scholieren de weg ‘t Loo moeten oversteken om bij de nieuwe locatie te komen.

6.1. Ten behoeve van het plan is door ADVIN Adviseurs en Ingenieurs onderzoek gedaan naar de verkeersaantrekkende werking en de benodigde parkeercapaciteit in verband met de verplaatsing van de basisschool en de verwachte uitbreiding van de peuterspeelzaal. In het rapport "Verkeersadvies nieuwbouw St. Bernardus" van 12 februari 2015 (hierna: het verkeersrapport) staat dat het gemeenschapshuis en de natuurtuin thans een verkeersgeneratie van 120 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) in de Terlostraat tot gevolg hebben. Op basis van de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het kennisplatform CROW van oktober 2012 (hierna: de CROW-publicatie) wordt geschat dat de toename van verkeersbewegingen in de Terlostraat ten gevolge van de basisschool en de uitbreiding van de bestaande peuterspeelzaal 294 mvt/etmaal betreft. In paragraaf 4.6 van de plantoelichting is daarnaast op basis van de kencijfers een aantal van 111 mvt/etmaal voor de in dit plan voorziene woningen berekend, zodat is vastgesteld dat het plan leidt tot een toename van 405 mvt/etmaal.

De Afdeling is van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad niet van de kencijfers uit de CROW-publicatie heeft mogen uitgegaan voor het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. De raad heeft voor de berekening van de te verwachten verkeersintensiteit dan ook in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de CROW-publicatie.

6.2. Met behulp van de NIBM-rekentool is berekend wat de gevolgen zijn van het plan voor de luchtkwaliteit. Volgens deze berekeningen draagt een toename van 405 mvt/etmaal niet in betekenende mate bij aan de concentraties in de buitenlucht van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om reden van de luchtkwaliteit niet tot de vaststelling van het plan had mogen overgaan.

6.3. In het door CroonenBuro5 opgestelde akoestisch rapport "St. Bernardusschool te Bergeijk" van 7 april 2015 is niet alleen uitgegaan van de toename van de verkeersintensiteit met 405 mvt/etmaal ten gevolge van het plan maar is tevens rekening gehouden met de autonome groei en met verkeersbewegingen ten gevolge van de buiten het plangebied voorziene woningen ten oosten van de Terlostraat. Hierdoor zal de verkeersintensiteit in de Terlostraat toenemen tot 783 mvt/etmaal. Uit het akoestisch rapport volgt dat ter plaatse van de woning van [appellante] sprake is van een afname van de geluidbelasting vanwege het verkeer in de Terlostraat ten opzichte van de huidige situatie dan wel van een vrijwel gelijkblijvende situatie, zodat het woon- en leefklimaat niet zal worden aangetast.

6.4. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan een onevenredige toename van verkeersbewegingen in de Terlostraat tot gevolg heeft die onaanvaardbare geluidhinder of een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit met zich zal brengen. Gelet daarop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geurhinder.

Het betoog faalt.

6.5. Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Awb wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) kan een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.

Ingevolge artikel 12, lid 12.3, onder a, van de planregels dient in het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw ten behoeve van het parkeren van auto’s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Bergeijk, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Ingevolge het bepaalde onder b dient in het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of gronden ten behoeve van het parkeren van auto’s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Bergeijk, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.

Ingevolge het bepaalde onder c dient indien het gebruik van een gebouw of gronden daartoe aanleiding geeft te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen. Hierbij dient te worden voldaan aan het op dat moment geldende parkeerbeleid van de gemeente Bergeijk.

Ingevolge het bepaalde onder d dienen de parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c in stand te worden gehouden.

6.5.1. Met artikel 12, lid 12.3, van de planregels wordt - kennelijk met toepassing van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro - beoogd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen in het plangebied. Over het parkeerbeleid waaraan op grond hiervan moet worden voldaan bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft de raad ter zitting verklaard dat het gemeentebestuur geen besluit heeft vastgesteld dat beleidsregels voor parkeren inhoudt. Volgens de raad bestaat het parkeerbeleid van de gemeente hieruit dat het gemeentebestuur consequent uitgaat van de kencijfers in de CROW-publicatie. Zo ligt ook aan de berekening van het aantal voor het plan benodigde parkeerplaatsen de CROW-publicatie ten grondslag.

De Afdeling overweegt dat beleid uit beleidsregels kan blijken of kan worden afgeleid uit een vaste gedragslijn van een bestuursorgaan. Artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro staat evenwel alleen een verwijzing naar beleidsregels toe welke, gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, bij besluit dienen te zijn vastgesteld. Nu in artikel 12, lid 12.3, van de planregels wordt verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid dat het gemeentebestuur echter niet bij besluit heeft vastgesteld maar dat alleen blijkt uit het volgen van een vaste gedragslijn, is de tweede volzin in dit artikellid onder a, onder b en onder c in zoverre in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro vastgesteld.

Het betoog slaagt.

6.6. Over de verkeersveiligheid staat in de plantoelichting dat in de Terlostraat een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h zal gelden. Verder wordt vermeld dat de wegen duurzaam veilig worden ingericht volgens de richtlijnen van het CROW. De raad heeft er daarnaast op gewezen dat de in de Terlostraat voorziene bochten en keerpunten bijdragen aan het beperken van de snelheid in het gebied. Hij neemt het standpunt in dat de verkeersveiligheid in het gebied met de gekozen inrichting voldoende is gewaarborgd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat binnen het plan een veilige weginrichting niet mogelijk is. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.

Dat een deel van de scholieren ‘t Loo zal moeten oversteken om bij de nieuwe schoollocatie te komen, kan niet leiden tot het oordeel dat het plan een voor scholieren verkeersonveilige situatie tot gevolg heeft. In dat verband wijst de Afdeling erop dat andere scholieren ‘t Loo niet hoeven over te steken, terwijl zij dat wel moeten doen om de huidige locatie van de Sint Bernardusschool te bereiken. Verder is de nieuwe locatie gelegen aan een minder drukke weg waar een lagere maximumsnelheid geldt.

Het betoog faalt.

7. [appellante] betoogt dat het plan leidt tot een toename van geluidhinder vanwege de voorziene woningen en de basisschool. Hierdoor zal haar woon- en leefklimaat worden aangetast en voorts heeft dit een negatieve invloed op de aanwezige flora en fauna.

7.1. Uit het door Anteagroup opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek stemlawaai nieuwbouw St. Bernardusschool" van 10 april 2015 volgt dat de etmaal gemiddelde geluidbelasting vanwege stemgeluid op het schoolplein en in de openbare ruimte op de woning van [appellante] maximaal 35,8 dB(A) bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een dergelijke geluidbelasting in redelijkheid een niet onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] kunnen achten. De eventuele geluidhinder van omwonenden acht de Afdeling evenmin onaanvaardbaar. Met hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft zij, mede gelet op de inhoud van de bij het plan gevoegde Quickscan flora en fauna van 27 januari 2015, voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezige flora en fauna zal worden verstoord door geluidhinder.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onevenredige geluidhinder tot gevolg zal hebben.

Het betoog faalt.

8. [appellante] betoogt dat het plan tot veel verharding leidt hetgeen gelet op de klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande extreme weersituaties wateroverlast tot gevolg heeft. Het waterhuishoudkundig plan is onvoldoende en berust op ondeugdelijk en onvoldoende onderzoek. Daarbij verwijst [appellante] naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7024, en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3883. De in het plan voorziene waterpartijen, die moeten dienen als waterberging, zijn niet voldoende om wateroverlast te voorkomen, aldus [appellante].

8.1. De raad wijst erop dat een goede waterhuishouding een belangrijk onderdeel is van de bestemmingsplannen die betrekking hebben op de uitbreidingslocatie Terlo. Op basis van deskundigenonderzoeken en in overleg met gebruikers en omwonenden van de uitbreidingslocatie is met betrekking tot de waterberging tot een pakket maatregelen gekomen waardoor verzekerd is dat het waterpeil binnen acceptabele grenzen blijft.

8.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 december 2011 geoordeeld dat de waterhuishoudkundige gevolgen van de bij de uitwerkingsplannen "Terlo uitwerking 1" en "Terlo uitwerking 2" voorziene woningbouw niet voldoende zijn onderzocht. Na de besluitvorming over de uitwerkingsplannen is evenwel het rapport "Functioneren Breerijt" van 14 juli 2011 van het bureau Arcadis opgesteld. In dat rapport zijn aanvullende maatregelen voorgesteld waardoor een toename van wateroverlast kan worden voorkomen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 december 2011 overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat in het rapport "Functioneren Breerijt" is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en dat de daarin genoemde maatregelen niet afdoende zijn om een verdere toename van de wateroverlast in de omgeving ten gevolge van de uitvoering van de uitwerkingsplannen te voorkomen. Gelet hierop heeft de Afdeling de goedkeuringsbesluiten van beide uitwerkingsplannen weliswaar vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven. Uit deze uitspraak volgt dus niet dat het rapport "Functioneren Breerijt" ondeugdelijk is.

Blijkens de plantoelichting is aan het plan het door het bureau Oranjewoud opgestelde "Waterhuishoudingsplan Ontwikkelingslocatie Terlo, Bergeijk" van 8 november 2010 alsmede het hiervoor genoemde rapport "Functioneren Breerijt" ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] met haar niet nader onderbouwde stelling dat de voorziene waterpartijen niet volstaan, niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten "Waterhuishoudingsplan Ontwikkelingslocatie Terlo, Bergeijk" en "Functioneren Breerijt" zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en dat de daarin genoemde maatregelen ter voorkoming van wateroverlast onvoldoende zijn.

Over de uitspraak van 10 juli 2015 van de rechtbank Oost-Brabant overweegt de Afdeling dat deze ziet op drie verleende watervergunningen. Omdat onduidelijk was of deze watervergunningen voldeden aan de uitgangspunten in onder meer de rapporten "Waterhuishoudingsplan Ontwikkelingslocatie Terlo, Bergeijk" en "Functioneren Breerijt" is het beroep gegrond verklaard. Nu de genoemde rapporten zelf geen onderwerp van geschil waren en in die uitspraak over die rapporten geen oordeel is gegeven, is de uitspraak niet relevant voor de onderbouwing van de waterhuishouding van het plan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan mogen uitgaan van de rapporten "Waterhuishoudingsplan Ontwikkelingslocatie Terlo, Bergeijk" en "Functioneren Breerijt".

Het betoog faalt.

9. [appellante] betoogt dat renovatie van het bestaande basisschoolgebouw financieel gezien een betere keuze is, omdat hiervoor minder publieke middelen hoeven te worden aangewend dan voor de realisatie van een nieuw gebouw op een andere locatie. Zij stelt verder dat er nog geen nieuwe bestemming is voor het bestaande schoolgebouw, dat dit leeg komt te staan, en dat om die reden niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

9.1. De raad stelt dat het gemeentebestuur bewust heeft gekozen voor nieuwbouw van de basisschool in plaats van verbouw van het bestaande schoolgebouw. De reden hiervoor is vooral dat de nieuwbouw van de school bij het gemeenschapscentrum en nabij de natuurtuin en sportaccommodatie, maatschappelijke voorzieningen voor de kern Terlo in een multifunctionele omgeving brengen. Volgens de raad is hiermee de leefbaarheid van de kern gediend.

9.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder "bestaand stedelijk gebied": bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

(…).

9.3. In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting staat dat hoewel renovatie of nieuwbouw van de Sint Bernardusschool plaats zou kunnen vinden op de huidige locatie aan ‘t Loo, er bewust voor is gekozen om nieuwbouw te realiseren aansluitend aan het bestaande gemeenschapshuis. Door deze keuze ontstaat een cluster van (maatschappelijke) voorzieningen in het hart van Terlo. De school komt op zijn nieuwe locatie centraler in de kern te liggen en bovendien op korte afstand van de natuurtuin en de sportvelden in het westelijk deel van Terlo. De school is zowel in ruimtelijk als functioneel opzicht goed inpasbaar op deze locatie, aldus de plantoelichting.

9.4. Vaststaat dat het plan voor zover dit de verplaatsing van basisschool Sint Bernardus mogelijk maakt, voorziet in een actuele regionale behoefte.

In het vorige bestemmingsplan, dat de raad op 15 oktober 2007 heeft vastgesteld, zijn aan de gronden in het voorliggende plan de bestemmingen "Wonen", "Maatschappelijke doeleinden" en "Groendoeleinden" toegekend. Gelet op de ligging aangrenzend aan de woonpercelen, is het plangebied bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro.

De motivering van de raad voldoet daarmee aan het in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro gestelde vereiste dat wordt beschreven dat in de actuele regionale behoefte kan worden voorzien in bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. De raad is in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, nu in de actuele regionale behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied, niet gehouden te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in de behoefte zou kunnen worden voorzien. De beoordeling in het kader van dit artikellid verschilt in zoverre van de belangenafweging die de raad in het kader van de beoordeling of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet maken, waarbij ook voor- en nadelen van alternatieven worden betrokken.

9.5. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Over de keuze voor de verplaatsing van de basisschool stelt de raad dat nieuwbouw van de basisschool op de beoogde locatie in het plangebied ondanks de hogere kosten de voorkeur heeft boven nieuwbouw of een grondige renovatie van het bestaande schoolgebouw omdat de huidige locatie aan ’t Loo decentraal ligt ten opzichte van het verzorgingsgebied. De in het plan beoogde locatie ligt daarentegen in de directe nabijheid van het gemeenschapshuis, sportvelden en de natuurtuin, zodat de voorzieningen in de kern gecentreerd zijn en een multifunctionele omgeving kan ontstaan. De raad heeft ter zitting nog toegelicht dat hij beziet of voor het gebouw waar de basisschool nu gevestigd is, een nieuwe bestemming kan worden gevonden en dat ook sloop en woningbouw op de desbetreffende locatie tot de mogelijkheden behoort. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de voorkeur van de raad voor nieuwbouw op de in het plan beoogde locatie niet onredelijk is.

Het betoog faalt.

10. [appellante] vreest voor schade aan haar woning als gevolg van trillingen van het bouwverkeer en de toename van verkeersbewegingen. Zij verzoekt om een nulmeting. In het kader van de financiële uitvoerbaarheid is hiermee geen rekening gehouden.

10.1. Volgens de raad beperken de maximaal toegelaten snelheid en de verkeersremmende maatregelen in de Terlostraat de trillingen en zal eventuele overlast bij de bouw in overleg met omwonenden zoveel mogelijk worden voorkomen.

10.2. De Afdeling overweegt dat schade vanwege bouwverkeer geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Wat betreft de toename van verkeersbewegingen in de Terlostraat bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor de verwachting dat het intensievere gebruik van de Terlostraat zodanige schade aan de woning van [appellante] met zich zal brengen dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Voorts is de stelling dat dit tot ernstige schade aan haar woning zal leiden niet gestaafd, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan gelet daarop financieel niet uitvoerbaar is dan wel dat reeds voor de vaststelling van het plan een nulmeting had moeten worden verricht.

Het betoog faalt.

11. De conclusie is dat het besluit van 30 juni 2015 is genomen in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Het beroep is gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 6.5.1:

- de tweede volzin van artikel 12, lid 12.3, onder a, onder b en onder c van de planregels in overeenstemming te brengen met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro;

- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen.

Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

Het door de raad te nemen nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

12. In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Bergeijk op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 30 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouw St. Bernardusschool 2015" te herstellen door:

- de tweede volzin van artikel 12, lid 12.3, onder a, onder b en onder c van de planregels in overeenstemming te brengen met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro;

- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Hagen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016

177-829.