Uitspraak 201601482/1/V2


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201601482/1/V2.
Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 februari 2016 in zaak nr. 16/1367 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. Soetens, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij onder meer vreest dat hij in Afghanistan zal worden gedood door de ambtenaar die zijn huwelijksakte weigerde te registreren. Die ambtenaar heeft de registratie geweigerd en de vreemdeling bedreigd, omdat de vreemdeling en diens echtgenote beiden eerder gehuwd zijn geweest.

2. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank, net als de staatssecretaris, de door hem tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen niet goed begrepen. Daardoor is zijn asielrelaas door de staatssecretaris niet goed beoordeeld, en door de rechtbank niet goed getoetst.

2.1. Zoals volgt uit de uitspraak van vandaag in zaak nr. 201507952/1/V2 is de manier waarop de bestuursrechter in het algemene Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel een besluit van een bestuursorgaan toetst, afhankelijk van de aard en inhoud van de bevoegdheid die het bestuursorgaan heeft uitgeoefend en het voorliggende besluit. Uitgangspunt is dat de bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan het besluit zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd heeft genomen. Als het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft, toetst de bestuursrechter op die aspecten en onderdelen met inachtneming van die beslissingsruimte. Dat geldt ook in het vreemdelingenrecht, met inbegrip van het asielrecht. In het asielrecht heeft de staatssecretaris beslissingsruimte bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling. De bestuursrechter moet echter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van de staatssecretaris waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, op de hiervoor bedoelde manier toetsen.

2.2. Zoals verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 in zaak nr. 201504912/1/V2 en 8.3. van voormelde uitspraak in zaak nr. 201507952/1/V2, komt bij de bestuursrechterlijke toetsing van de motivering van de staatssecretaris bijzonder gewicht toe aan de onderlinge samenhang van een asielrelaas en de weging door de staatssecretaris van door hem al dan niet geloofwaardig geachte elementen, en hoe deze doorwerken in zijn standpunt over de geloofwaardigheid van een asielrelaas als geheel.

2.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat de door de vreemdeling gestelde problemen bij de registratie van zijn huwelijksakte ongeloofwaardig zijn, omdat de vreemdeling in het nader gehoor heeft verklaard dat het voor een man niet zo moeilijk is om te scheiden en een man in Afghanistan met vier vrouwen mag huwen. De rechtbank is de staatssecretaris in dat standpunt gevolgd.

2.4. De vreemdeling klaagt in de grief terecht dat de rechtbank dat ten onrechte heeft gedaan, omdat de staatssecretaris de passage uit het verslag van het nader gehoor onjuist heeft begrepen (vergelijk de in 7.1. van voormelde uitspraak in zaak nr. 201507952/1/V2 vermelde toetsingsmaatstaf). Uit de in het nader gehoor door de vreemdeling afgelegde verklaringen volgt dat het niet zijn echtscheiding was die voor problemen zorgde, maar de eerdere echtscheiding door zijn nieuwe echtgenote van haar eerdere man. De vreemdeling heeft immers verklaard:

"Dat was de officiële scheidingsakte van mijn vrouw. Anders waren er niet zoveel problemen ontstaan. Voor de mannen is het niet nodig om officiële papieren te laten zien. Bij de regering is het wetsvoorstel aangenomen dat een man officieel met vier vrouwen kan huwen. Ze zijn niet heel erg streng aangaande mannen."

2.5. Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank erkend dat zijn andere tegenwerping, over het al dan niet verkrijgen van de huwelijksakte, niet van doorslaggevende betekenis is voor zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas als geheel.

2.6. Omdat de door de staatssecretaris onjuist begrepen verklaringen doorwerken en relevant zijn voor zijn geloofwaardigheidsstandpunt als geheel en hij, gelet op het voormelde, overigens heeft erkend zijn standpunt in het besluit niet zonder meer te handhaven, heeft de rechtbank het in dat besluit neergelegde standpunt ten onrechte deugdelijk gemotiveerd geacht.

2.7. Grief 1 slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De tweede en derde grief behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 24 januari 2016 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.

4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 februari 2016 in zaak nr. 16/1367;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 januari 2016, V-nummer [...];

V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

572/284-791.