Uitspraak 201503725/1/A2


Volledige tekst

201503725/1/A2.
Datum uitspraak: 9 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2015 in zaak nr. 12/1947 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 definitief vastgesteld op een bedrag van € 6.751,00 en een bedrag van € 2.240,00 van [appellant] teruggevorderd.

Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2008 herzien en op nihil gesteld en een bedrag van € 6.751,00 van [appellant] teruggevorderd.

Bij besluit van 6 maart 2015, aangevuld bij besluit van 19 maart 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 9 maart 2011 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, de kinderopvangtoeslag over 2008 herzien en op een bedrag van € 9.221,00 gesteld en bepaald dat aan [appellant] een bedrag van € 10.752,00 wordt betaald.

Bij uitspraak van 25 maart 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 22 mei 2012 en 6 juni 2012 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 6 maart 2015, zoals aangevuld bij het besluit van 19 maart 2015, tegemoet is gekomen aan het door [appellant] tegen het tegen het besluit van 9 maart 2011 gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden toegewezen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat [appellant] naar het oordeel van de rechtbank in de beroepsfase geen proceskosten heeft gemaakt.

2. [appellant] bestrijdt dat hij geen aanspraak heeft op een proceskostenvergoeding in beroep. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het forfaitaire stelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) volgt dat de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de proceskosten moet worden toegekend. Het was niet aan de rechtbank om te treden in de beoordeling van de door hem met zijn gemachtigde gemaakte afspraken, aldus [appellant].

2.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201406774/1/A2 heeft overwogen, is uitgangspunt van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en de jurisprudentie, dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Gegeven dit stelsel is het bedrag van de werkelijk in rekening gebrachte kosten niet relevant voor de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend. Het is niet aan de rechter om te treden in de beoordeling van de terzake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraken.

Het beroepschrift van [appellant] is opgesteld door mr. B. Pijnaker, belastingadviseur. Het aanvullend beroepschrift is opgesteld door D.S.C. Jansen, destijds als jurist werkzaam bij Van de Vijfeijke Management B.V. Jansen, voornoemd, heeft [appellant] vertegenwoordigd ter zitting bij de rechtbank. Aldus zijn proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Bpb verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het gastouderbureau heeft kosten in rekening gebracht voor de rechtsbijstand die in de beroepsfase door Jansen is verleend. Verder mag ervan worden uitgegaan dat ook Pijnaker, voornoemd, kosten in rekening heeft gebracht. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] in de beroepsfase geen kosten heeft gemaakt, die voor vergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het verzoek om vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten heeft afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door [appellant] in beroep gemaakte proceskosten. De Afdeling ziet aanleiding 2 punten toe te kennen. Per punt wordt volgens de bijlage bij het Bpb een forfaitair bedrag van € 490,00 toegekend, hetgeen neerkomt op € 980,00.

4. De Belastingdienst/Toeslagen dient tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Jansen, thans als jurist werkzaam voor Jur-Proficio, heeft namens [appellant] een hogerberoepschrift ingediend. Hiervoor zal de Afdeling 0,5 punt toekennen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2015 in zaak nr. 12/1947, voor zover de rechtbank het verzoek van [appellant] om een vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten heeft afgewezen;

III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015

480-735.