Uitspraak 201501553/1/A1


Volledige tekst

201501553/1/A1.
Datum uitspraak: 2 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2015 in zaak nr. 14/5696 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorst.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2014 heeft het college de aan [wederpartij] bij besluit van 17 mei 2011 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een vleermuizentoren op het perceel [locatie] in Klarenbeek (hierna: het perceel) ingetrokken en [wederpartij] gelast de vleermuizentoren op straffe van een dwangsom te verwijderen.

Bij besluit van 25 juli 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 31 maart 2014 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2015, waar het college, vertegenwoordigd door drs. R. Mensink en T.J.W. Overeem, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft de aan [wederpartij] verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een vleermuizentoren op het perceel ingetrokken op grond van artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste opgave is verleend.

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet bevoegd was de verleende omgevingsvergunning in te trekken. Daartoe voert het aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] ten tijde van de aanvraag niet de intentie had een vleermuizentoren op het perceel te bouwen. Dit blijkt volgens het college uit media-uitlatingen van [wederpartij] na de vergunningverlening, de omstandigheid dat de vleermuizentoren op onderdelen in strijd met de verleende vergunning is gebouwd en deskundigenberichten waarin wordt gesteld dat de bruikbaarheid van de gerealiseerde vleermuizentoren twijfelachtig is.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201304454/1/A1), is voor intrekking van een vergunning wegens een onjuiste of onvolledige opgave, als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo noodzakelijk dat vast staat dat de vergunning juist wegens de onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend.

De rechtbank heeft onder verwijzing naar voornoemde jurisprudentie terecht overwogen dat het college niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, dat [wederpartij] in de vergunningaanvraag een onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de aanvraag van 2 maart 2011 en de daarbij behorende bouwtekeningen volgt dat [wederpartij] het bouwwerk heeft aangevraagd met als doel het als vleermuizentoren te gebruiken en dat het college niet heeft aangetoond dat het bouwwerk feitelijk ongeschikt is om als vleermuizentoren te dienen. In de omstandigheid dat [wederpartij] na de vergunningverlening in media-uitlatingen de nadruk heeft gelegd op zijn intentie om een extravagant gebouw te realiseren, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste opgave is verleend, nu [wederpartij] reeds in zijn principeverzoek van juli 2010 aan het college duidelijk is geweest over de verschillende functies van de toren, waaronder die van vleermuizentoren. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan de conclusie dat het college niet heeft aangetoond dat het bouwwerk feitelijk ongeschikt is om als vleermuizentoren te dienen, niet afdoet de stelling van het college dat volgens deskundigen aan de geschiktheid van de toren voor de huisvesting van vleesmuizen kan worden getwijfeld.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voorst tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen kosten tot een bedrag van € 87,02 (zegge: zevenentachtig euro en

twee eurocent).

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015

531-828.