Uitspraak 201400035/1/A1


Volledige tekst

201400035/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, van 19 november 2013 in zaak nr. 13/4158 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V, gevestigd te Utrecht,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college aan ProRail ten behoeve van de perronkeerwanden 3 en 4 op het station 's-Hertogenbosch een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en voor het veranderen van een Rijksmonument.

ProRail heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)

Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.

Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de rechtbank het door ProRail ingestelde beroep deels gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2013 vernietigd voor zover daarbij vergunning is verleend voor het veranderen van een Rijksmonument. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

ProRail heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.M. Gerritse, werkzaam bij de gemeente, en ProRail, vertegenwoordigd door mr. E.A. Mom, bijgestaan door mr. T.W. Franssen, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden een project uit te voeren, voor zover het geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

2. Het bouwplan betreft de vervanging van gemetselde rollagen van de perronkeerwanden van perron 3 en 4 door betonnen afdekbanden. Het college heeft hiervoor omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo verleend.

3. In geschil is uitsluitend de vraag of voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo vereist is.

4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de perrons en de daarbij behorende keerwanden niet delen in de bescherming als monument en derhalve voor de aangevraagde werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is vereist. Hiertoe voert het college aan dat de perrons en perronoverkappingen zowel bouwkundig als functioneel één onlosmakelijk geheel vormen, zodat de perrons en daarbij behorende keerwanden door de aanwijzing als beschermd Rijksmonument van de perronoverkappingen eveneens bescherming genieten.

4.1. De aanwijzing tot beschermd Rijksmonument ziet niet uitsluitend op de twee perronoverkappingen met toebehoren. Bij besluit van 11 september 1995 is de als volgt aan te duiden onroerende zaak aangewezen als beschermd Rijksmonument: monumentnummer 474774, Stationsplein 37 te 's-Hertogenbosch, kadastraal aangeduid gemeente 's-Hertogenbosch sectie I, nummer 21292. In de van dat besluit onderdeel vormende redengevende omschrijving is vermeld dat de ijzeren perronoverkappingen tussen het Stationsplein en de Parallelweg op grond van de voor die tijd kenmerkende constructiewijze en oorspronkelijke vormgeving van architectuur- en cultuurhistorische waarde zijn.

4.2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 12 december 2012 in zaak nr. 201205158/1/A2 en van 3 april 2013 in zaak nr. 201208076/1/A2) volgt dat beschermd is datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving en dat het bij de bepaling van een zelfstandige eenheid gaat om hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt. Gelet hierop betekent het feit dat in de redengevende omschrijving uitsluitend de perronoverkappingen met toebehoren zijn vermeld niet dat alleen hieraan bescherming toekomt. Ook hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt met de perronoverkapping deelt in de bescherming.

4.3. In het in hoger beroep door het college overgelegde advies van de gemeentelijke monumentencommissie (hierna: de commissie) is vermeld dat de perrons bouwkundig samenhangen met de perronoverkappingen van het station. In het advies is vermeld dat de perronoverkappingen in ontwerp en uitvoering in samenhang met deze perrons tot stand zijn gekomen, zowel voor plaatsing en overspanning als voor de fundering en aanzet van de spanten. Het verhoogde maaiveld van de perrons is namelijk bepalend voor de aanzet van de spanten, waarbij de voeten zijn vormgegeven als basementen, aldus de commissie. In het advies is voorts vermeld dat de perrons voor de commissie daarmee een essentieel onderdeel van het rijksmonument zijn. In dit kader wijst zij er op dat de belangrijkste onderdelen de hoofdvorm en uitvoering zijn, namelijk een grondlichaam met keermuren aan weerszijden en een bestrating en dat de breedte en hoogte van de perrons direct samenhangen met de opzet en uitvoering van de spanten van de perronoverkappingen. Het college heeft hier met verwijzing naar de beschrijving van het bestek en de bestektekeningen van de perronoverkappingen aan toegevoegd dat de perronoverkappingen zijn gefundeerd in de onderliggende perrons doordat de kolommen en stijlen van de overkappingen zijn geplaatst op gemetselde teerlingen, welke in het zandbed van de perrons zijn geplaatst. Omdat de perronwanden fungeren als keerwanden die het zandbed en daarmee de gemetselde teerlingen op zijn plaats houden, zal het wegnemen van de perrons of keerwanden volgens bouwconstructeurs van de gemeente tot een ernstig constructief probleem voor de overkappingen leiden.

ProRail heeft met verwijzing naar het door haar in hoger beroep overgelegde rapport van Movares Nederland B.V. van 10 juni 2014 betwist dat de perronoverkappingen en de perrons met daarbij behorende keerwanden een constructieve en functionele eenheid vormen.

Dat de perronoverkappingen en onderliggende perrons niet constructief met elkaar verbonden zijn, wat daarvan ook zij, laat onverlet dat de perronoverkappingen en onderliggende perrons in dit geval wel bouwkundig met elkaar zijn verbonden, nu de perronoverkappingen met gemetselde teerlingen in de onderliggende perrons zijn gefundeerd. Omdat de perronoverkappingen ten dienste staan van het gebruik van de onderliggende perrons, staat voorts vast dat de overkappingen een functioneel onlosmakelijke eenheid met de onderliggende perrons vormen.

Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de perronoverkappingen met de perrons en daarbij behorende perronkeerwanden bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormen, zodat de perrons en perronkeerwanden delen in de bescherming als monument.

Vorenstaande leidt tot de conclusie dat voor realisering van het bouwplan omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is vereist. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 juli 2013 van het college alsnog ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2013 in zaak nr. 13/4158, voor zover aangevallen;

III. verklaart het bij de rechtbank door ProRail ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014

604.