Uitspraak 201310101/1/A2


Volledige tekst

201310101/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], beide gevestigd te [plaats],
2. het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds),

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2013 in zaak nr. 13/3598 in het geding tussen:

[appellante sub 1A] en [appellante sub 1B]

en

het Faunafonds.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2013 heeft het Faunafonds het verzoek van [appellante sub 1A] om een tegemoetkoming in door grauwe ganzen aan op haar perceel geteelde fijne peen toegebrachte schade afgewezen.

Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het Faunafonds het door [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juni 2013 vernietigd, het besluit van 15 februari 2013 herroepen en bepaald dat de vennootschappen een tegemoetkoming van € 11.040,35 toekomt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] en het Faunafonds hoger beroep ingesteld.

[appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] en het Faunafonds hebben een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2014, waar [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en P.J.M. Ceelen, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Wijk en W. Remijnse, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kan het college van gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van de Ffw vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74 ter voorkoming van schade aan flora en fauna.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.

Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens het derde lid wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien:

a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;

b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

2. [appellante sub 1A] is eigenaar van een perceel dat zowel door haar als door [appellante sub 1B] wordt gebruikt.

In de late namiddag van 18 september 2012 hebben [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] voor het eerst grauwe ganzen op het perceel gesignaleerd. Die namiddag en avond hebben zij op het perceel maatregelen getroffen om de ganzen weg te houden. De jachthouder die werkzaam is ten behoeve van [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] heeft verder bij de Faunabeheereenheid (hierna: FBE) geïnformeerd of aan de vennootschappen een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw is verleend. Hem werd te kennen gegeven dat dit niet het geval is.

Op 19 september 2012 heeft [appellante sub 1B] om 11:42 uur via een digitaal formulier een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw aangevraagd.

Op 24 september 2012 heeft [appellante sub 1A] het Faunafonds verzocht om een tegemoetkoming in de door de grauwe ganzen aan de op het perceel geteelde fijne peen toegebrachte schade.

3. Aan het besluit van 11 juni 2013 heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat [appellante sub 1A] niet tijdig een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw of een aanvraag om een machtiging tot gebruikmaking van een dergelijke vergunning heeft ingediend.

4. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] voldoende spoed hebben betracht bij het aanvragen van de ontheffing, nu vast staat dat zij de aanvraag binnen 24 uur na de signalering van grauwe ganzen op hun percelen hebben ingediend. De rechtbank is er volgens het Faunafonds ten onrechte aan voorbijgegaan dat uit artikel 7, derde lid, van de Regeling volgt dat van grondgebruikers wordt verwacht dat zij tijdig, dat wil zeggen vóór of uiterlijk op de dag dat zij de schade constateren, ontheffing aanvragen bij het college van gedeputeerde staten, dan wel een machtiging aanvragen bij de FBE voor het gebruik van een op voorhand verleende ontheffing. Dit beleid is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet onredelijk. Dat de schade buiten kantoortijd is geconstateerd, maakt niet dat niet nog op dezelfde dag een aanvraag kon worden ingediend, aldus het Faunafonds.

4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201207381/1/A3) brengt het vereiste dat de grondgebruiker naar redelijkheid en billijkheid maatregelen treft ter voorkoming en beperking van de schade met zich dat deze maatregelen preventief, dat wil zeggen voor het ontstaan ervan, worden getroffen, of, ter beperking van verdere schade, uiterlijk op de dag waarop de schade is geconstateerd.

4.2. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] hebben ter zitting te kennen gegeven dat de FBE de jachthouder die voor hen werkt op 18 september 2012 verkeerd heeft geïnformeerd, nu zij op die datum reeds over een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw beschikten. Als de FBE de jachthouder juist had geïnformeerd, dan hadden zij niet een ontheffing aangevraagd, maar een machtiging om van de reeds verleende ontheffing gebruik te maken, aldus [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B]. Het Faunafonds heeft ter zitting toegelicht dat een dergelijke machtiging door een elektronisch systeem automatisch wordt verleend, indien een aanvraag om een machtiging wordt gedaan door een aanvrager die reeds over een ontheffing beschikt. Volgens het Faunafonds hadden [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] derhalve reeds op 18 september 2012 een machtiging kunnen aanvragen.

Het Faunafonds betoogt terecht dat [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], nu zij niet dezelfde dag een machtiging hebben aangevraagd, niet alle mogelijke maatregelen hebben genomen om schade te voorkomen. Dat de jachthouder niet juist is geïnformeerd, komt voor hun risico, nu zij zelf hadden behoren te weten of zij al dan niet reeds over een ontheffing beschikten. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

5. Nu het betoog van het Faunafonds slaagt, komt de Afdeling niet meer toe aan een bespreking van het hoger beroep van [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B].

6. Het hoger beroep van [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] is ongegrond. Het hoger beroep van het Faunafonds is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] tegen het besluit van 11 juni 2013 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van het bestuur van het Faunafonds gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2013 in zaak nr. 13/3598;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

17-735.