Uitspraak 201303209/1/V4


Volledige tekst

201303209/1/V4.
Datum uitspraak: 5 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 29 maart 2013 in zaken nrs. 13/5105 en 13/5106 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 29 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door de vreemdeling aan haar opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde schriftelijke verklaring van de voorzitter van het Oromo Forum International in Nederland, [voorzitter], en het feit dat [voorzitter] en de tolk ter zitting in het Oromo hebben gesproken met de vreemdeling, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen. Hiertoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de vreemdeling deze verklaring eerder had kunnen en derhalve moeten overleggen. Voorts betoogt hij dat [voorzitter], nog daargelaten of hij als objectief verifieerbare bron kan worden aangemerkt, geen inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van zijn conclusie dat de vreemdeling tot de Oromo bevolkingsgroep behoort. Daarnaast is volgens de staatssecretaris van belang dat reeds in de eerste procedure is komen vast te staan dat de vreemdeling het Oromo vrijwel niet spreekt.

2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.

2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

2.3. De vreemdeling heeft eerder op 4 juli 2012 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 12 juli 2012 afgewezen. Dit besluit is met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 3 augustus 2012 in rechte onaantastbaar geworden. Het besluit van 21 februari 2013 is van gelijke strekking als dat van 12 juli 2012, zodat op het tegen het besluit van 21 februari 2013 ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.

2.4. De door de vreemdeling aan haar opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde schriftelijke verklaring van [voorzitter], is op haar verzoek opgesteld met als doel het verschaffen van duidelijkheid over de door haar gestelde afkomst. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze schriftelijke verklaring niet al heeft kunnen laten opstellen en overleggen in de procedure over het besluit van 12 juli 2012. Voorts is in deze schriftelijke verklaring niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden tot de conclusie wordt gekomen dat de vreemdeling behoort tot de Oromo bevolkingsgroep, zodat op voorhand is uitgesloten dat deze kan afdoen aan het besluit van 12 juli 2012 en de overwegingen waarop dat rust. De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat de schriftelijke verklaring gelet op het voorgaande niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit. De stelling van de vreemdeling dat zij vloeiend Oromo spreekt en het feit dat zij ter zitting met [voorzitter] en met de tolk Oromo zou hebben gesproken, zijn evenmin nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu de vreemdeling met het gestelde nu machtig zijn van de taal, niet alsnog haar herkomst heeft aangetoond. De grief slaagt.

2.5. Nu in hetgeen is aangevoerd reeds hierom geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 21 februari 2013 geen plaats.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 februari 2013 alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 29 maart 2013 in zaak nr. 13/5105;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Können
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2013

301-759.