Uitspraak 201200064/1/A1


Volledige tekst

201200064/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Beuningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 november 2011 in zaak nr. 11/2113 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning realiseren van een zwembad, jacuzzi, terrasoverkapping en een uitweg op het perceel [locatie] te Beuningen afgewezen.

Bij besluit van 26 april 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 december 2010 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 22 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2012.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2012, waar [appellant], vergezeld van zijn [echtgenote], en het college, vertegenwoordigd door A.G.M. Foppele en H.S. Bekker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft aan het besluit van 26 april 2011 ten grondslag gelegd dat er geen bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden, nu geen sprake is van overtredingen.

2.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit het bouwen van een bouwwerk bestaat.

Ingevolge het derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onderdeel 5, van die bijlage, voor zover hier van belang, is geen omgevingsvergunning vereist voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, indien deze activiteit betrekking heeft op een zwembad of jacuzzi bij een woning of woongebouw, mits deze niet van een overkapping is voorzien.

Ingevolge het bestemmingsplan "Kern Beuningen, deelplan 4" rust op de gronden van het perceel waarop het zwembad is geplaatst de bestemming "Woongebied" met de nadere aanduiding "zone geen gebouwen toegestaan".

Ingevolge artikel 5.1. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

Ingevolge artikel 5.2.1., aanhef en onderdeel c, voor zover hier van belang, mogen binnen de op de plankaart aangegeven "zone geen gebouwen toegestaan" andere bouwwerken worden gebouwd.

Ingevolge artikel 5.2.2., aanhef en onderdeel b, voor zover hier van belang, mogen overige andere bouwwerken tot een hoogte van 2 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel 5, wordt onder ander bouwwerk verstaan: een bouwwerk geen gebouw zijnde.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het zwembad zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning is opgericht, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Hiertoe voert hij aan dat het zwembad niet met het bestemmingsplan in overeenstemming is, nu de gronden waarop dit is gebouwd niet tot het erf van de op het perceel aanwezige woning behoren. Volgens [appellant] is het zwembad bovendien buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen gebouwd.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het zwembad in overeenstemming met artikel 5.2.1., aanhef en onderdeel c, van de planvoorschriften is gebouwd. Hierbij heeft het college terecht in aanmerking genomen dat het zwembad als een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel 5, van de planvoorschriften kan worden aangemerkt. Anders dan [appellant] betoogt, is voor de toepassing van artikel 5.2.1., aanhef en onderdeel c, van de planvoorschriften niet van belang of de gronden waarop het zwembad is gebouwd tot het erf van de op het perceel aanwezige woning behoren. Ook indien het zwembad, naar gesteld, buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen is gebouwd, leidt dat, gelet op het bepaalde in artikel 5.2.2., aanhef en onderdeel b, van de planvoorschriften, niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat het bouwwerk minder dan twee meter hoog is. Nu het zwembad niet met het bestemmingsplan in strijd is, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat voor het realiseren van het zwembad geen omgevingsvergunning is vereist, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bevoegdheid om ter zake handhavend op te treden ontbreekt.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de jacuzzi zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning is opgericht, zodat het college ter zake eveneens handhavend kon optreden. Hiertoe voert hij aan dat de jacuzzi van een overkapping is voorzien.

2.4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor het oprichten van de jacuzzi ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor, gelezen in verbinding met artikel 3 van bijlage II bij het Bor, evenmin een omgevingsvergunning was vereist. Vast staat dat de jacuzzi in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De gestelde omstandigheid dat de jacuzzi ten tijde van het nemen van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 december 2010 onder de reeds bestaande terrasoverkapping op het perceel was geplaatst, biedt geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de terrasoverkapping, die niet is aangebracht ten behoeve van de jacuzzi en ook niet met de jacuzzi is verbonden, niet als een overkapping als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 5, van bijlage II bij het Bor kan worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op het perceel in strijd met artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de ten tijde van belang geldende Algemene Plaatselijke Verordening Beuningen (hierna: de APV) zonder voorafgaande melding een uitweg is gerealiseerd. Hiertoe voert hij aan dat de uitweg in de zomermaanden naar verwachting meer dan incidenteel zal worden gebruikt. In dit verband wijst hij op de aanwezigheid van een boot met trailer.

2.5.1. Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de APV, voor zover hier van belang, is het verboden een uitweg te maken naar de weg, indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college.

2.5.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op het perceel geen uitweg als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de APV is gerealiseerd. Hierbij heeft het college terecht in aanmerking genomen dat de gestelde uitweg door een demontabele schutting wordt afgesloten, dat het trottoir ter plaatse niet is verlaagd, alsmede dat de door [appellant] bedoelde uitrit slechts incidenteel wordt gebruikt en derhalve geen permanent karakter heeft. De enkele vrees van [appellant] dat de door hem bedoelde uitrit meer dan incidenteel zal worden gebruikt, biedt geen grond voor een ander oordeel. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank terecht niet toegekomen aan beantwoording van de vraag of het college de vermeende uitweg al dan niet had mogen toestaan.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012

357-593.