Uitspraak 201809185/1/R2 en 201809187/1/R2


Volledige tekst

201809185/1/R2 en 201809187/1/R2.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Nieuwegein,

en

1.    de raad van de gemeente Nieuwegein,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Meanderpark" vastgesteld.

Bij besluit van 21 september 2018 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege verkeerslawaai.

Tegen de besluiten van 20 september 2018 en 21 september 2018 hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd hebben [belanghebbende] en anderen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen, en [belanghebbende] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 6 februari 2019, waar [appellant] en anderen, en de raad, vertegenwoordigd door H. Broersma en R. van Veen, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S.W. Derksen, advocaat te Utrecht, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een bestaand kantoorgebouw, de Meander, gelegen aan de Martinbaan 2 te Nieuwegein, naar een appartementencomplex. Voor deze ontwikkeling is met de bestemming "Wonen" een andere gebruiksfunctie toegekend aan de gronden ter plaatse van het gebouw. Het gebouw is omsloten door de Plettenburgerbaan, Martinbaan en de Structuurbaan te Nieuwegein. Het besluit hogere grenswaarden heeft betrekking op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die hier worden gerealiseerd.

[appellant] en anderen wonen respectievelijk aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Nieuwegein op een afstand van respectievelijk ongeveer 190 m, 235 m en 260 m van het plangebied. Zij vrezen onder meer dat het plan hun woon- en leefklimaat zal aantasten.

Ontvankelijkheid

2.    Het beroep van [appellant] en anderen kan de Afdeling alleen behandelen als het ontvankelijk is. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat de beroepen van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen belanghebbende bij de bestreden besluiten zijn en bovendien geen zienswijze hebben ingediend over de ontwerpen van de bestreden besluiten.

[appellant] en anderen voeren aan dat zij belanghebbende zijn, omdat zij feitelijke gevolgen van het plan ondervinden. Voorts stellen zij dat hen niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, omdat de kennisgeving van de ontwerpen van de bestreden besluiten onduidelijk was. Hierdoor hadden zij niet de kans om een zienswijze in te dienen, reden waarom zij alsnog in beroep hun standpunten naar voren willen brengen.

Gelet op de standpunten van partijen behandelt de Afdeling hierna zowel de belanghebbendheid van [appellant] en anderen als de vraag of hen verweten kan worden geen zienswijze te hebben ingediend.

3.    Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit - zoals in dit geval een bestemmingsplan en een besluit hogere grenswaarden - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

[appellant] en anderen wonen op een afstand van respectievelijk ongeveer 190 m, 235 m en 260 m van het plangebied. Niet gebleken is dat zij vanaf meer dan een enkele plaats in hun woningen uitzicht hebben op het plangebied en het reeds bestaande kantoorgebouw in het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling, te weten de transformatie van een bestaand kantoorgebouw naar een appartementencomplex, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken belang aan te nemen.

[appellant] en anderen hebben weliswaar aangevoerd dat zij vrezen voor een toename van parkeer- en verkeershinder, maar dat weerlegt deze conclusie niet. Immers, zij wonen op ruime afstand van het plangebied evenals van de ontsluitingswegen de Plettenburgerbaan, Martinbaan en de Structuurbaan, zodat niet aannemelijk is dat zij in dit opzicht gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. De Afdeling betrekt hierbij tevens de ligging van het plangebied in stedelijk gebied aan de rand van een bestaand omvangrijk bedrijventerrein. Verder hebben [appellant] en anderen gewezen op hun vrees dat de ontwikkelaar onvoldoende zal bijdragen aan de verkeersinfrastructuur in en rond het plangebied. Dit eventuele gevolg is echter zodanig indirect dat hieraan geen rechtstreeks belang bij de bestreden besluiten kan worden ontleend. Ook zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de hier gebleken afstand, een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door de besluiten zou worden geraakt in die zin dat zij daarvan gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. Zo een persoonlijk belang is ook niet gelegen in hun beroep op de gebiedsvisie Mooi Rijnhuizen.

De conclusie is dat [appellant] en anderen geen belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn bij de bestreden besluiten.

4.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan en ontwerpbesluit hogere grenswaarden ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.

Het ontwerpplan en ontwerpbesluit hogere grenswaarden zijn blijkens de kennisgeving met ingang van 2 maart 2018 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 12 april 2018. Vast staat dat [appellant] en anderen geen zienswijze hebben ingediend tegen de ontwerpbesluiten.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan en de bijbehorende besluiten door een belanghebbende die over het ontwerpplan en de bijbehorende ontwerpbesluiten niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

4.1.    [appellant] en anderen stellen dat het niet indienen van zienswijzen hen niet kan worden verweten, omdat de kennisgevingen van de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten onduidelijk waren. De kennisgeving bevat namelijk geen adres van de planlocatie, de locatie is pas bij lezing van de hele kennisgeving duidelijk, en uit de naam van het plan kan niet worden afgeleid wat de planlocatie is. Hierdoor waren zij niet op de hoogte van de terinzagelegging van de ontwerpen van de bestreden besluiten.

In artikel 3:12 van de Awb is bepaald aan welke eisen de kennisgeving van het ontwerpbesluit moet voldoen. Op grond van het eerste lid kan in de kennisgeving worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling zijn de kennisgevingen van de ontwerpbesluiten in het Gemeenteblad en de Staatscourant, gelet op de beschrijving van de zakelijke inhoud daarvan, voldoende duidelijk. Uit de publicaties blijkt dat de ontwerpbesluiten zien op het "Meanderpark"; het feit dat deze locatie niet in het begin van de publicaties is opgenomen of dat geen adres is opgenomen doet hieraan niet af en zijn ook geen vereisten. Dat de naam van het plan "Meanderpark" is en niet "Meander", zoals staat op de gevel van het bestaande kantoorgebouw, is onvoldoende om aan te nemen dat de kennisgeving van de ontwerpen niet voldoet aan artikel 3:12 van de Awb. Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Gelet op hetgeen de Afdeling hiervoor onder 3 tot en met 4.2 heeft overwogen, zijn de beroepen van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

723-911.