Uitspraak 201803211/1/V6


Volledige tekst

201803211/1/V6.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 maart 2018 in zaak nr. 17/7085 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
 
Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 3 mei 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 13 december 2018.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat [appellant] bij de indiening ervan geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd, zodat zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan. Verder heeft [appellant] volgens de staatssecretaris niet aangetoond in bewijsnood te verkeren.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij er niet alles aan heeft gedaan de voor de naturalisatie vereiste documenten te verkrijgen. [appellant] betoogt dat hij in bewijsnood verkeert. Hij voert aan dat hij niet enkel de autoriteiten van Nigeria, Soedan en Zuid-Soedan heeft aangeschreven, maar dat hij ook bezoeken heeft gebracht aan de ambassades van Soedan en Nigeria en dat hier schriftelijke verslagen van zijn gemaakt. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank niet alle door hem overgelegde stukken bij de beoordeling heeft betrokken, zodat zij haar uitspraak ontoereikend heeft gemotiveerd. Volgens [appellant] is het voor hem niet mogelijk om met behulp van derden een paspoort en/of geboorteakte te verkrijgen in Soedan. Hij zal zich persoonlijk moeten melden in het land van herkomst, maar Soedan laat hem niet toe.

3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483) dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Het aanschrijven van de Soedanese ambassade en het bezoeken van deze ambassade hebben niet tot enig bewijsstuk van de Soedanese autoriteiten geleid waaruit blijkt dat [appellant] niet in het bezit kan worden gesteld van de benodigde documenten. Het verslag van een getuige van Stichting NieuwKomers en Vluchtingenwerk waarin dit bezoek wordt bevestigd en waarin deze getuige heeft verklaard dat [appellant] geen documenten heeft ontvangen, maakt dat niet anders, alleen al omdat dit verslag evenmin tot enig bewijsstuk als hiervoor bedoeld heeft geleid. Verder heeft [appellant] met de enkele stelling dat de Soedanese autoriteiten hem niet toelaten tot Soedan niet aangetoond dat hij niet zelf naar Soedan kan afreizen om de documenten bij de Soedanese autoriteiten te verkrijgen. Hij heeft geen verklaring van de Soedanese ambassade overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een visum of laissez-passer. Ook heeft [appellant] zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om de documenten te verkrijgen met behulp van (professionele) derden niet onderbouwd.
Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris aan het besluit van 3 mei 2017 nieuwe argumenten ten grondslag heeft gelegd over zijn identiteit en nationaliteit, waarop hij in de bezwaarfase niet kon reageren. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat dit valt onder de reikwijdte van de volledige heroverweging in bezwaar.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483) volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dat op grondslag van de bezwaren een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt en dat de bezwaarschriftprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van niet eerder in de procedure ingeroepen argumenten wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. Bovendien is de weigeringsgrond in de bezwaarfase niet gewijzigd, omdat de staatssecretaris zich bij het besluit van 14 februari 2017 al op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet konden worden vastgesteld en dat [appellant] zijn beroep op bewijsnood onvoldoende had onderbouwd.
Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van hem in de bezwaarfase. Hij acht hierbij van belang dat hij nadere stukken in de bezwaarfase heeft ingediend, namelijk een aantal e-mails inhoudende verzoeken die de gemachtigde van [appellant] heeft gericht aan de ambassades en een antwoord van de ambassade van Zuid-Soedan.

5.1. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De staatssecretaris heeft de door [appellant] naar voren gebrachte informatie, waaronder de e-mail van de Zuid-Soedanese ambassade, bij zijn besluitvorming betrokken. Gelet op de motivering van het besluit van 14 februari 2017 en hetgeen [appellant] daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is aan voormelde maatstaf voldaan.
Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door hem tegen te werpen dat hij niet in bewijsnood verkeert bij het overleggen van de voor naturalisatie vereiste documenten, in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van het EVRM.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont.

Zoals hierna in de bijlage is weergegeven, dient de verzoeker die houder van een regulier verblijfsrecht is, in beginsel een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde of van apostille voorziene geboorteakte over te leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarbij geen uitzondering wordt gemaakt voor verzoekers die een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet hebben. Zoals het EHRM heeft overwogen (onder meer het arrest van 7 februari 2012, Al Hamdani tegen Bosnië-Herzegovina, ECLI:CE:ECHR:2012:0207JUD003109810) zien procedures over naturalisatie niet op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, en is dit artikel dientengevolge in dergelijke procedures niet van toepassing. Aangezien het geschil betrekking heeft op de weigering [appellant] het Nederlanderschap te verlenen, kan hij dan ook geen beroep doen op artikel 6 van het EVRM.
Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
 
Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

164-876.


BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

[…]

Artikel 23

1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

[…]

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
[…]
e. nationaliteit of nationaliteiten;

[…]

5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. […]

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand.

[…]

Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand
De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]

- geboorteakte van hemzelf […]

Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. […]

Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

- Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

- Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

- Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

- Betrokkene staatloos is;

- Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.