Uitspraak 201710211/4/R2


Volledige tekst

201710211/4/R2.
Datum uitspraak: 4 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Domein het Camperveer" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college de regels die bij het wijzigingsplan horen en het inrichtingsplan dat daarbij hoort, gewijzigd.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Domein het Camperveer B.V. heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, zijn verschenen. Ter zitting is Domein het Camperveer B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De voorzieningenrechter merkt het besluit van 3 april 2018 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, dienen het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening te worden geacht mede te zijn gericht tegen het aanvullende besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het plan, zoals dat luidt na de vaststelling van 31 oktober 2017 en de wijziging van 3 april 2018, wordt hierna aangeduid als het wijzigingsplan.

3. Het wijzigingsplan betreft de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.7.6, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2013", vastgesteld door de gemeenteraad van Noord-Beveland bij besluit van 29 augustus 2013, waarbij de agrarische bestemming van de gronden is gewijzigd naar "Natuur - Landgoederen".

Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een landgoed in de zuidoostelijke hoek van de Onrustpolder bij Kamperland. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Wissenkerke, sectie R, nrs. 316, 625 en 626. Het plan is vastgesteld op verzoek van initiatiefnemer [bedrijf]. De rechtsopvolger hiervan is Domein het Camperveer B.V.

Het plan maakt op het landgoed een hoofdgebouw - een landhuis - mogelijk, met daarin tien appartementen. Eén van de appartementen mag permanent worden bewoond, de overige maximaal negen appartementen zijn bestemd voor recreatieve bewoning. Daarnaast worden op het landgoed vijftien vrijstaande recreatiewoningen mogelijk gemaakt. Op het landgoed worden verder waterpartijen en groenvoorzieningen gerealiseerd.

4. [verzoeker] heeft aan de [locatie] te Kamperland een woning in eigendom die hij gebruikt als recreatiewoning. Deze woning ligt op een afstand van ongeveer 300 m ten noordwesten van het plangebied en op ongeveer 380 m van de bebouwing waarin het wijzigingsplan voorziet.

5. [verzoeker] heeft beroep ingesteld vanwege de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor het woon- en leefklimaat bij zijn woning. Hij keert zich met name tegen de bebouwing die kan worden opgericht in deze vlakke polder.

Belanghebbendheid

6. Het college heeft het standpunt ingenomen dat betwijfeld kan worden dat [verzoeker] belanghebbende is bij het besluit, omdat de afstand tot het plangebied te groot is om gevolgen van enige betekenis te ondervinden. Er is slechts vanaf enkele punten van zijn perceel zicht op het plangebied en na realisering van het inrichtings- en beplantingsplan zal dit uitzicht zich beperken tot de begroeiing en niet op de voorziene bebouwing.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag naar de belanghebbendheid van [verzoeker] nader onderzoek vergt. Omdat deze voorlopige voorzieningenprocedure daar niet voor geschikt is, gaat de voorzieningenrechter voorshands ervan uit dat [verzoeker] als eigenaar van een recreatiewoning in de omgeving van het plangebied belanghebbende is bij het bestreden besluit.

Wijzigingsbevoegdheid

7. Niet in geschil is dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarden van artikel 3, lid 3.7.6, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2013", in het bijzonder wat betreft de toegelaten bebouwing van 3% en de maximale inhoud van de bebouwing van 4.500 m³ per 5 hectare landgoed.

[verzoeker] heeft echter ter zitting betoogd dat een recreatiepark, waarvan hij stelt dat het wijzigingsplan dit feitelijk mogelijk maakt, niet een landgoed is conform de bedoeling van deze wijzigingsbevoegdheid. In die zin voldoet het wijzigingsplan niet aan de wijzigingsbevoegdheid.

Hierover oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van een landgoed dat zich onderscheidt van een gewoon recreatiepark vanwege de lage bebouwingsdichtheid en de omstandigheid dat ten minste 80% van het landgoed openbaar toegankelijk moet zijn.

Gemeentelijk landgoederenbeleid

8. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met het gemeentelijk landgoederenbeleid in de nota "Landgoederenbeleid Noord-Beveland", vastgesteld door de raad bij besluit van 26 januari 2017. Hij voert aan dat de voorziene ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een landgoed als bedoeld in deze notitie. Het betreft volgens [verzoeker] veeleer een recreatie- of bungalowpark. Het plan is meer concreet in strijd met het uitgangspunt of de voorwaarde in het landgoederenbeleid dat op een landgoed maximaal drie gebouwen zijn toegelaten: één hoofgebouw en twee ondergeschikte gebouwen. Het plan maakt een hoofdgebouw mogelijk dat bestaat uit tien appartementen of wooneenheden en daarnaast vijftien vrijstaande recreatiewoningen. Afwijken van het gemeentelijk beleid is volgens [verzoeker] in dit geval niet geoorloofd. Hij wijst op de omstandigheid dat het wijzigingsplan is vastgesteld een aantal maanden na de vaststelling van de nota en dat derhalve wordt afgeweken van recent en actueel beleid. Van belang is echter dat de nota Landgoederenbeleid geen afwijkingsmogelijkheid biedt.

8.1. Naar aanleiding van een met betrekking tot het besluit van 31 oktober 2017 ingediend verzoek om voorlopige voorziening door een aantal andere omwonenden en grondeigenaren heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:889, uitvoerig gemotiveerd geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft mogen afwijken van het uitgangspunt van de nota Landgoederenbeleid dat op een landgoed maximaal drie gebouwen zijn toegelaten en aldus het wijzigingsplan heeft mogen vaststellen. [verzoeker] is met deze uitspraak bekend. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan bij de uitspraak van 16 maart 2018.

Vooringenomenheid

9. [verzoeker] betoogt dat het wijzigingsplan met vooringenomenheid tot stand is gekomen nu een raadslid van de gemeente Noord-Beveland een broer en zakenpartner is van de eigenaar van de initiatiefnemende vennootschap.

9.1. Naar aanleiding van een met betrekking tot het besluit van 31 oktober 2017 ingediend verzoek om voorlopige voorziening door een omwonende en eigenaar van een strook landbouwgrond naast het plangebied heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1318, gemotiveerd geoordeeld dat deze geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het college zijn taak in strijd met artikel 2:4 van de Awb met vooringenomenheid heeft vervuld. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

Objectieve aanduiding Onrustpolder

10. In de hiervoor genoemde uitspraak van 23 april 2018 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college geen toepassing mocht geven aan artikel 3, lid 3.7.6, van de planregels die behoren bij het moederplan omdat de locatie die daarin is genoemd, de Onrustpolder, niet objectief is aangeduid. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2019

723.