Uitspraak 201706631/1/A1


Volledige tekst

201706631/1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Berghem, gemeente Oss,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/1175 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan, door het maken van een weg of pad op het [perceel].

Bij besluit van 28 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2018, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door J.F.A.C. Verbruggen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] heeft in 2004 het perceel [locatie] te Berghem gekocht. Dit perceel omvatte een woning, diverse schuren en een weiland. In 2010 is het perceel gesplitst en heeft [appellant] de woning met de dichtstbij de woning gelegen schuur verkocht. De rest van het perceel, bestaande uit een weiland met daarop twee andere schuren, heeft hij behouden.

Bij brief van 12 november 2015 heeft het college [appellant] erop gewezen dat het door hem in eigendom gehouden deel van het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010" gedeeltelijk de bestemming "Wonen" heeft, namelijk ter plaatse van de aanwezige schuren, en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschap", ter plaatse van het weiland. Naast een uitleg over waarvoor het perceel dientengevolge mag worden gebruikt, is [appellant] er in deze brief op gewezen dat hij de aanwezige poort op het perceel aan de Bosstraat niet mag gebruiken als uitweg en ontsluiting van zijn deel van het perceel op de openbare weg. Dit deel van het perceel moet volgens de brief, net als het voorste gedeelte daarvan, dat [appellant] heeft verkocht, op de openbare weg ontsluiten via de oorspronkelijke uitweg aan de Dennenweg.

Omdat dit na de splitsing echter feitelijk niet meer mogelijk is, heeft [appellant] op 3 januari 2016 een aanvraag om een omgevings-vergunning voor het maken van een uitweg aan de Bosstraat ingediend. Deze vergunning is hem bij besluit van 25 februari 2016, zoals gewijzigd bij besluit van 8 juli 2016, verleend. Dit besluit staat in rechte vast en maakt geen onderdeel uit van dit geding.

[appellant] heeft daarnaast, zoals hij onweersproken heeft gesteld, op advies van het college op 29 september 2016 tevens een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Blijkens het aanvraagformulier was deze aanvraag door [appellant] bedoeld om "vanaf het gedeelte van mijn perceel met de bestemming agrarisch, naar het gedeelte van mijn perceel met de bestemming wonen te kunnen rijden". [appellant] wenst dit te kunnen doen, om zijn schuren met een auto te kunnen bereiken en daar op die wijze eventueel zwaardere spullen naartoe en vandaan te kunnen vervoeren.

Deze aanvraag heeft geleid tot de besluiten zoals vermeld in het procesverloop. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd, omdat het zich op het standpunt stelt dat het verlenen van de vergunning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college gaat naar het stelt terughoudend om met het uitbreiden van woonfuncties in het buitengebied. Het wenst verstening en vertuining van het buitengebied tegen te gaan omdat het de bestaande natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het buitengebied wenst te beschermen. Ook landschappelijk acht het college de activiteit niet wenselijk. Het stelt daartoe dat het betreffende perceel op het noorden, de Dennenweg, is gericht, evenals de andere woningen aan de Dennenweg. De gronden aan de noordzijde van de Bosstraat bestaan allemaal uit weilanden en hebben een landelijke uitstraling. Het toestaan van het gevraagde gebruik doet volgens het college afbreuk aan dit landelijke karakter.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Zij heeft in het door [appellant] in beroep aangevoerde, geen grond gevonden voor een ander oordeel.

2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat met het toestaan van het gevraagde gebruik, de woonfuncties worden uitgebreid. Hij voert daartoe aan dat hij, anders dan het college stelt, geen uitbreiding van woonfuncties of van de woonbestemming heeft aangevraagd. [appellant] stelt nadrukkelijk slechts toestemming te hebben gevraagd om van het ene deel van zijn eigen perceel naar het andere deel te mogen rijden. Dit leidt volgens hem niet tot uitbreiding van woonfuncties in het buitengebied, te minder daar het zeker niet om intensief gebruik zal gaan, aldus [appellant].

3.1. In het weiland van [appellant], dat is gelegen aan de Bosstraat, ligt blijkens foto’s die zich onder de gedingstukken bevinden, gezien vanaf de voorzijde van dat weiland, ter linkerzijde een onverhard pad, dat feitelijk bestaat uit een in de grond uitgesleten spoor (hierna: het pad). Dit pad loopt vanaf de voorzijde van het weiland recht naar achteren, tot aan de aan de achterzijde van het weiland gelegen schuren. Gelet op de bedoelde foto’s is aannemelijk dat dit pad daar al gedurende langere tijd ligt. Ten behoeve van dit pad is [appellant] bij het eerdergenoemde besluit van 25 februari 2016, zoals gewijzigd bij besluit van 8 juli 2016, een vergunning verleend zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, voor het maken van een uitweg. Daarmee is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, deze bestaande uitrit dan wel uitweg in zoverre gelegaliseerd. Hoewel in de besluiten van 25 februari en 8 juli 2016 ook artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo wordt genoemd, is ter zitting gebleken dat het college niet heeft bedoeld om met dit besluit mede op die rechtsgrond een omgevingsvergunning te verlenen voor het pad. [appellant] wenst blijkens zijn aanvraag ook niets aan het bestaande pad te veranderen.

Ten aanzien van het door [appellant] voorgenomen gebruik van het pad om daarover met een auto naar zijn schuren te kunnen rijden, stelt het college zich op het standpunt dat naast de eerdergenoemde vergunning, ook een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, is vereist. [appellant] heeft deze daarom aangevraagd.

3.2. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 4.1 van de planregels de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden mede bestemd zijn voor het doel "verkeer". Daarbij is het doel "verkeer" eveneens ingevolge artikel 4.1, beperkt tot de bestaande wegen, paden, uitwegen en kunstwerken, met inachtneming van het bestaande aantal rijstroken. Aangezien het, gelet op de foto’s en de onweersproken stelling van [appellant] ter zake, aannemelijk is dat het hier gaat om een ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in 2010 bestaand pad en uitweg, is het gebruik van dit pad zoals [appellant] dat wenst, in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Dat de omschrijving van het doel "verkeer" op deze wijze feitelijk mogelijk maakt dat de woonbestemming op het perceel wordt bereikt en het college dat ongewenst vindt, is, anders dan het standpunt van het college, niet relevant voor de uitleg van het gebruik dat op grond van deze doelomschrijving binnen de geldende bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" is toegestaan. Die omstandigheid beperkt dit aldus toegestane gebruik derhalve niet.

3.3. Uit het voorgaande volgt dat het gebruik dat [appellant] van zijn grond wenst te maken niet in strijd is met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, is dan ook niet vereist. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4. Gelet op het voorgaande, wordt aan bespreking van de overige door [appellant] naar voren gebrachte hoger beroepsgronden niet toegekomen.

Conclusie

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 februari 2017 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 18 oktober 2016 te herroepen en de aanvraag van

29 september 2016 om omgevingsvergunning van [appellant], gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen, alsnog afwijzen. De Afdeling bepaalt voorts dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/1175;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 28 februari 2017, kenmerk PVTH/J 24599;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 18 oktober 2016, kenmerk PVTH/W 23507;

VI. wijst de aanvraag om omgevingsvergunning van [appellant] van 29 september 2016 af;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

641.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:46:

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:12, eerste lid:

De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…).

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).

Artikel 2.12:

1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010"

Artikel 4.1 van de planregels:

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;

b. het wonen, uitsluitend in de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie;

c. bed & breakfast als recreatieve nevenactiviteit in de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie, in maximaal 2 slaapkamers en ten behoeve van maximaal 4 personen;

d. ontwikkeling, behoud en herstel van landschappelijke waarden;

e. extensieve dagrecreatie;

f. behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn gelegen op gronden die zijn aangeduid met 'cultuurhistorische waarden';

g. verkeer;

h. nutsvoorzieningen;

i. (voorzieningen ten behoeve van) waterkering en waterhuishouding alsmede herstel, ontwikkeling en instandhouding van water en waterpartijen;

j. erf- en randbeplantingen;

k. bezoekerstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuin';

l. kapelletje, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';

m. grondwaterbescherming en de bescherming van het belang van drinkwaterwinning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' respectievelijk de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied';

met bijbehorende voorzieningen.

Het doel 'verkeer' is beperkt tot:

a. de bestaande wegen, paden, uitwegen en kunstwerken, met inachtneming van het bestaande aantal rijstroken;

b. verbreding van wegen ten behoeve van de aanleg van al dan niet vrijliggende fiets- en voetpaden, voor zover deze zijn gelegen binnen een zone van 30 m uit de as van de bestaande weg of uitweg.