Uitspraak 201800754/1/R3


Volledige tekst

201800754/1/R3.
Datum uitspraak: 5 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Delft,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld voor onder meer de woning [locatie] te Delft in verband met de reconstructie van een weg.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2018, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ing. C.A. Beekhuis en ing. D.R.F. Polman, zijn verschenen.

Overwegingen

Intrekking

1. Ter zitting is het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], ingetrokken.

Inleiding

2. Het besluit hogere waarden is genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg". Dit plan voorziet in de aanpassing van de Reinier de Graafweg teneinde deze geschikt te maken als nieuwe westelijke ontsluitingsroute van Delft.

3. [appellant A] woont aan de [locatie] te Delft. De tuin van de [locatie] grenst aan het plangebied. [appellant A] kan zich niet met het besluit verenigen omdat hij vreest voor ernstige geluidhinder.

Bestemmingsplan

4. Voor zover [appellant A] in dit beroep gronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op het besluit van de raad van de gemeente Delft van 30 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg" overweegt de Afdeling dat die gronden in deze procedure niet inhoudelijk kunnen worden besproken. De Afdeling wijst erop dat die gronden zijn besproken in de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3914, waarbij de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep dat [appellant A] tegen het besluit van 30 november 2017 heeft ingesteld.

Verkeersintensiteit

5. Zoals is vermeld in de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3914, heeft [appellant A] betoogd dat de raad is uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg. De Afdeling verstaat dit betoog aldus dat [appellant A] mede betoogt dat in het akoestisch reconstructieonderzoek wordt uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg.

5.1. In haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3914, heeft de Afdeling over het betoog van [appellant A] ten aanzien van de verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg geoordeeld dat de Afdeling in hetgeen [appellant A] op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad berekende verkeersintensiteit voor het jaar 2025 op de Reinier de Graafweg.

5.2. Ten aanzien van de verkeersintensiteiten die ten grondslag liggen aan het op 24 augustus 2016 verschenen rapport "Reconstructie Reinier de Graafweg Delft. Akoestisch reconstructie onderzoek in het kader van de Wet Geluidhinder" van DPA Cauberg-Huygen (hierna: het reconstructieonderzoek), stelt de Afdeling vast dat het jaar 2028 hier als referentiesituatie geldt. In paragraaf 4.2 van het reconstructieonderzoek is vermeld dat door de gemeente verkeersgegevens zijn aangeleverd voor de situatie in 2017 en in 2028. In bijlage IV-1 van het reconstructieonderzoek zijn uitsneden van de aangeleverde verkeersgegevens voor de meest relevante wegvakken opgenomen. In bijlage IV-2 en bijlage IV-3 van het reconstructieonderzoek is een compleet overzicht van de ingevoerde verkeersgegevens opgenomen.

5.3. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de aan het reconstructieonderzoek ten grondslag liggende verkeersintensiteiten. Het betoog faalt.

Geluidreducerende maatregelen

6. [appellant A] betoogt dat andere dan de gekozen maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting hadden kunnen worden getroffen, zoals het plaatsen van een geluidscherm, het afsluiten van de weg voor vrachtverkeer of betere isolatie van de woningen. Ter zitting heeft [appellant A] aangevoerd dat het college er ten onrechte van heeft afgezien om ook de busbaan tussen de woningen aan de Reinier de Graafweg en de rijbaan in te passen.

6.1. Het college stelt dat er onderzoek is verricht naar de mogelijkheden van geluidreductie langs de Reinier de Graafweg. De resultaten van de onderzochte scenario’s zijn neergelegd in het reconstructieonderzoek. De door [appellant A] voorgestane reductiemaatregelen worden daarin beschreven. Het plaatsen van geluidschermen stuit op stedenbouwkundige bezwaren en is daarnaast onvoldoende doeltreffend voor de aangrenzende hoger gelegen woningen en in verband met onderbrekingen van het geluidscherm voor afslaand verkeer en oversteekplaatsen, aldus het college. Het afsluiten van de weg voor vrachtverkeer sluit niet aan bij de beoogde ontsluitingsfunctie van de weg en stuit daarmee volgens het college op verkeers- en vervoerskundige bezwaren. Wat betreft de keuze van de weginrichting stelt het college ter zitting dat hiervoor is gekozen in samenspraak met een klankbordgroep. Ten aanzien van de situering van de busbaan heeft het voorstel van [appellant A] tot gevolg dat bezoekers van en naar het ziekenhuis die gebruikmaken van de bus de rijbaan moeten oversteken. Dit leidt tot onveilige situaties en stuit op verkeerskundige bezwaren, aldus het college. Wat betreft de isolatie van de woning stelt het college dat dit er niet toe leidt dat er geen hogere waarden nodig zijn aangezien de noodzaak van hogere waarden wordt bepaald aan de hand van de geluidbelasting op de gevel en niet binnen de woning.

6.2. Artikel 100a van de Wgh luidt:

"1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen kan een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat:

a. de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin: 1°. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111b, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

b. ingeval voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of artikel 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of, indien geen toepassing is gegeven aan het betrokken artikel en de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, de waarde niet hoger mag worden gesteld dan:

1°. 58 dB bij een reconstructie van een weg in buitenstedelijk gebied en

2°. 63 dB bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

2. De krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 68 dB.

3. In afwijking van het tweede lid mag de waarde ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde."

Artikel 110a, vijfde lid, luidt:

"Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege […] de weg [...] van de gevel van de betrokken woningen [...] tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast."

6.3. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant A] voorgestane geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige en verkeers- en vervoerskundige aard. Daarbij heeft het college de omstandigheden mogen betrekken dat geluidschermen dicht op de woningen geplaatst zouden moeten worden, de geluidschermen in verband met afslaand verkeer onderbroken zouden moeten worden en voor de hoger gelegen woningen aan de Reinier de Graafweg niet afdoende zouden zijn. Ook heeft het college hierbij belang mogen toekennen aan de beoogde ontsluitingsfunctie van de Reinier de Graafweg.

Met betrekking tot hetgeen [appellant A] aanvoert over isolatie van woningen overweegt de Afdeling dat uit de systematiek van de artikelen 100a en 112 van de Wgh volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. De vraag of de verplichting hiertoe bestaat, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit hogere waarden. Gevelisolatie dient dan ook niet te worden beschouwd als geluidreducerende maatregel als bedoeld in artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Kramer w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018

271-896.