Uitspraak 201808492/1/A1


Volledige tekst

201808492/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Culemborg

en

het dagelijks bestuur van Avri,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur van Avri locaties, waaronder locatie C043R, aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) voor de inzameling van restafval in de gemeente Culemborg.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.

Tevens hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2018, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.B. van Doorn en D. Post, beiden werkzaam bij Avri, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. In de gemeente Culemborg wordt overgestapt naar een systeem waarbij huishoudelijk restafval wordt ingezameld via ORAC's. In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur onder meer de locatie C043R bij de Veerweg [.] te Culemborg aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. [verzoeker] en anderen wonen aan de Veerweg in de nabijheid van deze locatie. Zij zijn het niet eens met de aanwijzing van deze locatie. Zij hebben een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot de plaatsing van de ORAC zal overgaan alvorens het op de bezwaren van [verzoeker] en anderen heeft beslist.

Het dagelijks bestuur is vanwege zijn planning om de inzameling via ORAC's in Culemborg uiterlijk 1 januari 2019 te realiseren niet bereid te wachten met de plaatsing van de ORAC totdat het op het bezwaar van [verzoeker] en anderen heeft beslist.

3. [verzoeker] en anderen betogen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid de locatie C043R heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC. Zij voeren hiertoe aan dat de gekozen locatie, vlakbij een monumentaal pand (het peilhuisje) en naast een oude waterpomp, ongeschikt is. Voorts vragen zij zich af of het is toegestaan om een ORAC in een dijk te plaatsen en wijzen zij op de verkeersdruk op de Veerweg vanwege het verkeer dat van de pont gebruik maakt. Volgens [verzoeker] en anderen verdient het de voorkeur om de ORAC op de parkeerplaats aan het begin van de Veerweg te plaatsen, omdat die locatie minder bezwaren met zich brengt.

4. Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC’s komt het dagelijks bestuur beleidsruimte toe. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het dagelijks bestuur de op 19 april 2018 door het algemene bestuur van Avri vastgestelde "Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen" gehanteerd. Hierin zijn 19 eisen vastgelegd waar de locaties aan dienen te voldoen. In punt 19 is vermeld dat in historische kernen rekening wordt gehouden met gezichtsbepalende objecten (monumenten, beschermd dorpsgezicht, archeologische objecten, gebouwen).

5. [verzoeker] en anderen hebben gebruik gemaakt van de door het dagelijks bestuur geboden mogelijkheid om voorafgaand aan het besluit een reactie te geven op de voorgenomen locatie. De voorzieningenrechter stelt vast dat het dagelijks bestuur het besluit van 16 oktober 2018 algemeen heeft geformuleerd en geen motivering bevat met betrekking tot de keuze van de aangewezen locatie.

Het dagelijks bestuur heeft voorafgaand aan de zitting van de voorzieningenrechter schriftelijk toegelicht dat de alternatieve locatie niet mogelijk is vanwege de daar aanwezige ondergrondse infrastructuur. Voorts is vermeld dat de locatie is gekozen op basis van de richtlijnen waarbij er ten aanzien van punt 19 zoveel mogelijk rekening is gehouden met het specifieke stadsgezicht. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur ter zitting aanvullend toegelicht dat de ORAC niet tot ontsiering van het straatbeeld zal leiden, gelet op de beperkte hoogte van het bovengrondse gedeelte van de ORAC en de afstand van de ORAC tot de gevel van het monumentale peilhuisje.

Naar de voorzieningenrechter ter zitting is gebleken heeft het dagelijks bestuur de ter plaatse aanwezige oude waterpomp niet betrokken in de beoordeling van de gevolgen van de plaatsing van de ORAC voor het straatbeeld. Ter zitting van de voorzieningenrechter is eveneens gebleken dat het dagelijks bestuur zich weliswaar op het standpunt stelt dat de door [verzoeker] en anderen aangedragen alternatieve locatie bij de parkeerplaats aan het begin van de Veerweg technisch niet mogelijk is, maar dat het dagelijks bestuur ter zitting desgevraagd de precieze locatie van dit alternatief niet kon aanwijzen. Gelet daarop is voor de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven waar de aangedragen alternatieve locatie zich bevindt. Nu het dagelijks bestuur ter zitting voorts te kennen heeft gegeven dat rondom de parkeerplaats niet overal ondergrondse infrastructuur aanwezig is, is onduidelijk gebleven of de door [verzoeker] en anderen bedoelde alternatieve locatie ongeschikt is, zoals het dagelijks bestuur stelt. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat het dagelijks bestuur niet is ingegaan op de door [verzoeker] en anderen in hun bezwaarschrift naar voren gebrachte bezwaren die zien op de verkeersdruk en de plaatsing in een dijk.

Gelet op de naar voren gebrachte bezwaren en de na de zitting van de voorzieningenrechter nog bestaande onduidelijkheden over de geschiktheid van zowel de aangewezen locatie als de alternatieve locatie acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat het dagelijks bestuur in het nog te nemen besluit op bezwaar, in afwijking van het aanwijzingsbesluit van 16 oktober 2018, voor een alternatieve locatie kiest in plaats van de locatie ter hoogte van Veerweg [.].

6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van [verzoeker] anderen om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van Avri van 16 oktober 2018, kenmerk UIT-18-00569, voor zover dit besluit betrekking heeft op locatie C043R ter hoogte van Veerweg [.] in Culemborg, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure;

II. gelast dat het dagelijks bestuur van Avri aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Sevenster
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019

604.