Uitspraak 201802524/1/R2


Volledige tekst

201802524/1/R2.
Datum uitspraak: 7 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Boxmeer (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Begrip Horeca" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandverlener te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden en T.J.M. Franssen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij] (hierna: [partij]), vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan is een zogeheten paraplubestemmingsplan en wijzigt de omschrijving van het begrip "Horeca" in enkele bestemmingsplannen voor Boxmeer. Binnen de met het plan gewijzigde omschrijving van het begrip "horecacategorie 2" is het voor de tot die categorie behorende horecabedrijven nu ook toegestaan openbare feesten met levende en mechanische muziek te houden. Volgens de raad is deze verruiming noodzakelijk voor de exploitatiemogelijkheden van de horecabedrijven. [appellant] woont nabij enkele horecabedrijven waarvan de bestemming is verruimd. Hij stelt dat de verruimde horecabestemming van deze bedrijven leidt tot geluid- en verkeeroverlast. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat het beroep beperkt is tot de verruimde horecabestemming voor de nabij zijn woning gelegen inrichtingen [partij], Riche en ’t Centrum (hierna: de inrichtingen).

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidoverlast

3. [appellant] stelt dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat ook met de verruimde horecabestemming aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. De verruimde horecabestemming leidt volgens hem tot geluidoverlast. Hij stelt dat door de wijziging van de definitie van horeca in de categorie 2 in alle horeca-inrichtingen een vorm van zware horeca wordt toegestaan en dat die tot gevolg heeft dat alle horeca in zijn omgeving kan worden gewijzigd in een disco of dancing met een maximum oppervlakte van 1.000 m2.

3.1. Volgens de raad kunnen de inrichtingen, al dan niet na het treffen van bouwkundige voorzieningen of eenvoudige maatregelen, zoals een geluidbegrenzer, aan de geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen. Dit standpunt wordt volgens de raad bevestigd in de door bureau ATA Escharen in maart 2018 opgestelde notitie "Akoestisch onderzoek met betrekking tot [partij], [locatie] te Boxmeer". Daarin staat dat op basis van de resultaten uit een geluidonderzoek in 2012, een bouwkundig onderzoek in december 2017 en geluidmetingen op 20 januari 2018 geluidreducerende maatregelen worden getroffen in de vorm van een zogeheten doos-in-doosconstructie, waarmee [partij] kan voldoen aan de geluidniveaus in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Van de inrichtingen ligt [partij] het dichtst bij de woning van [appellant].

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inrichtingen nabij de woning van [appellant] aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kunnen voldoen en dat het plan daardoor niet leidt tot onaanvaardbare geluidoverlast aldaar. Gelet hierop bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het plan in het licht van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet uitvoerbaar is, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld.

Het betoog faalt.

Incidentele afwijkingen van de geluidniveaus op grond van de APV

4. [appellant] betoogt dat er in de plantoelichting ten onrechte van uit wordt gegaan dat de geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van Boxmeer (hierna: APV) maximaal 12 keer per jaar mogen worden overschreden voor incidentele festiviteiten tot ten hoogste 80 dB(A). Hiertoe voert hij aan dat hoewel gemeentebesturen op basis van artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer in een gemeentelijke verordening afwijkende geluidnormen kunnen vaststellen voor horecaconcentratiegebieden, dit artikel nog niet in werking is getreden. Voor de in de plantoelichting gestelde incidentele afwijkingen van de geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer bestaat volgens hem daarom geen wettelijke grondslag.

4.1. Artikel 4:3 van de APV luidt, voor zover relevant: "Kennisgeving incidentele festiviteiten:

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

[…]."

Artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt, voor zover relevant:

"1. De waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20 zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:

a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;

b. andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van inrichtingen kan verschillen en niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.

[…]"

4.2. Volgens het in 3.1 genoemde akoestisch onderzoek gelden voor horeca-inrichtingen in Boxmeer de geluidniveaus in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Anders dan [appellant] stelt, is de APV waarin wordt afgeweken van deze geluidniveaus voor maximaal 12 dagen per jaar gebaseerd op artikel 2.21 van dit besluit, en niet op artikel 2.19.

Het betoog mist feitelijke grondslag.

Openbare orde en veiligheid

5. [appellant] stelt dat het plan gevolgen zal hebben voor de openbare orde en veiligheid. Hij betwist in zijn zienswijze dat het convenant dat het gemeentebestuur, de politie, de wijkraad Boxmeer Centrum en de horecaondernemers in het centrum van Boxmeer zijn aangegaan kan bijdragen aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. De raad is daar in het bestreden besluit niet op ingegaan.

5.1. De raad stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij vertrouwt op het plan van aanpak verbetering "Veilig Uitgaan centrum Boxmeer", dat is ondertekend door de horecaondernemers, het gemeentebestuur, de politie en de wijkraad Boxmeer Centrum. Volgens de raad bevat dit plan een aantal gezamenlijke concrete maatregelen die rechtstreeks betrekking hebben op de kwaliteit in het algemeen en de veiligheid in het bijzonder van het uitgaansgebied in het centrum van Boxmeer.

5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook het belang van de openbare orde en veiligheid niet aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de verruimde bestemming in de weg staat. De handhaving van de openbare orde kan in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Verkeer

6. [appellant] stelt tot slot dat het plan een verkeersaantrekkende werking heeft. De raad heeft daar volgens hem ten onrechte geen onderzoek naar gedaan.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersaantrekkende werking vanwege het plan beperkt blijft. Het plan zal volgens de raad niet tot gevolg hebben dat er meer publiek zal komen omdat de feitelijke situatie, die met het plan wordt gerealiseerd, niet zal veranderen. Daarnaast stelt de raad dat verreweg het grootste gedeelte van het publiek niet met de auto, maar met het openbaar vervoer, met de fiets of te voet naar de inrichtingen aan het Wilhelminaplein komt. Volgens het verweerschrift zal het vertrekkende publiek, gezien de ligging van het station, de woonwijken en de kleinere kernen, de inrichtingen het minst in oostelijke richting verlaten, waar [appellant] woont. Bezoekers die toch met de auto komen, maken volgens de raad gebruik van de parkeervoorzieningen aan de Burgemeester Verkuijlstraat en niet van de parkeervoorzieningen aan het Weijerplein, waaraan [appellant] woont. Het zou in verband met de ligging van de rondweg onlogisch zijn om aan het Weijerplein te parkeren, zo heeft de raad ter zitting toegelicht.

6.2. De Afdeling overweegt dat hoewel het plan een feitelijk bestaande situatie legaliseert, het plan in planologisch opzicht een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling, indachtig ook hetgeen onder 6.1 is weergegeven, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersaantrekkende werking vanwege het plan beperkt blijft. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen nader onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking nodig is.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke aanvaardbaarheid

7. [appellant] betoogt dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan onvoldoende is afgewogen.

7.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid onvoldoende heeft afgewogen.

Het betoog faalt.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018

429-880.