Uitspraak 201705817/1/A3


Volledige tekst

201705817/1/A3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
2. de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2017 in zaak nr. 16/8461 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2016 heeft de burgemeester aan [belanghebbende] een vergunning voor onbepaalde tijd verleend voor de exploitatie van [restaurant] op het adres [locatie 1] te Bodegraven.

Bij besluit van 22 september 2016 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2016 vernietigd voor zover daarbij voorschrift 16 is gehandhaafd en de burgemeester opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en [belanghebbende] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 juni 2016 gemaakte bezwaar, voor zover het voorschrift 16 van de vergunning betreft, opnieuw ongegrond verklaard.

[appellant sub 1] heeft op dit besluit gereageerd en nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door zijn [dochter], en de burgemeester, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De burgemeester heeft [belanghebbende] een vergunning voor onbepaalde tijd verleend voor de exploitatie van [restaurant] op het adres [locatie 1] te Bodegraven. Voor de exploitatie van dat restaurant waren eerder vergunningen voor bepaalde tijd verleend. [appellant sub 1] woont naast het restaurant op het adres [locatie 2]. De betreffende panden worden gescheiden door een steeg. [appellant sub 1] stelt dat hij overlast ondervindt van het restaurant en dat de burgemeester daarom de vergunning niet had mogen verlenen of in elk geval bepaalde voorschriften in de vergunning had moeten opnemen.

Regelgeving

2. De tekst van de relevante bepalingen uit de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk (hierna: de Apv) is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Besluiten van de burgemeester

3. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat exploitatie van een restaurant op het adres [locatie 1] niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat de vergunning niet met toepassing van artikel 2:28, derde lid, van de Apv dient te worden geweigerd. Verder heeft hij zich, onder meer op basis van inlichtingen van de politie, op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het restaurant of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, zodat er geen aanleiding is om de vergunning op grond van artikel 2:28, vierde lid, te weigeren. De burgemeester heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de in artikel 2:29 neergelegde sluitingstijden. Het restaurant dient dus gesloten te zijn op maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 3.00 uur en 6.00 uur.

Aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester, nu hij verondersteld moet worden bekend te zijn met het karakter van de straat en de wijk ter plaatse, aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan door na te gaan bij de politie of er aanwijzingen zijn dat de woon- of leefsituatie of de openbare orde nadelig wordt beïnvloed. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te veronderstellen dat de burgemeester deze informatie niet heeft ingewonnen. Daarbij is in aanmerking genomen dat ter zitting een e-mail van 19 mei 2016 is getoond, waaruit volgt dat bij de politie geen nieuwe feiten bekend zijn waaruit blijkt dat de woon- en leefomgeving nadelig wordt beïnvloed.

Naar het oordeel van de rechtbank is de exploitatie van een restaurant niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Omdat [belanghebbende] een vergunning heeft aangevraagd voor een restaurant en niet voor een feestzaal, diende de burgemeester niet te toetsen of een feestzaal past binnen het bestemmingsplan. Indien het pand, in afwijking van de aanvraag en van de vergunning, gebruikt wordt als feestzaal, staat het [appellant sub 1] vrij een verzoek om handhaving in te dienen. Indien gezelschappen het restaurant bezoeken om een feestelijke gebeurtenis te vieren met een maaltijd, is geen sprake van gebruik als feestzaal.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester terecht een vergunning heeft verleend voor zowel het gedeelte dat door [belanghebbende] wordt aangeduid als "restaurant" als het gedeelte dat door hem wordt aangeduid als "eetzaal". De rechtbank is [appellant sub 1] niet gevolgd in zijn betoog dat er meer dan één leidinggevende moet zijn. Verder is overwogen dat de steeg tussen zijn woning en het restaurant openbaar gebied is, ook al heeft deze steeg de bestemming 'wonen'.

De rechtbank is [appellant sub 1] niet gevolgd in het betoog dat, nu een deel van het restaurant als feestzaal wordt gebruikt, in de vergunning voorschriften hadden moeten worden opgenomen die zien op het voorkomen van geluidsoverlast en het beperken van het aantal gasten en die het gebruik als feestzaal verbieden. Deze voorschriften waren niet noodzakelijk omdat vergunning is aangevraagd en verleend voor het exploiteren van een restaurant en niet voor een feestzaal.

Naar het oordeel van de rechtbank is voorschrift 33 van de vergunning, inhoudende dat [belanghebbende] maatregelen dient te treffen om ervoor te zorgen dat bezoekers van het restaurant geen fietsen of brommers in de steeg naast het restaurant plaatsen, duidelijk. [belanghebbende] heeft een fietsenrek geplaatst op het tegenover het restaurant liggende kerkplein. Hij behoort zijn klanten erop aan te spreken dat zij hun fietsen niet in de steeg moeten plaatsen.

Voorts is de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om af te wijken van de in de Apv neergelegde sluitingstijden. Omdat de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren, kan hij - zoals [appellant sub 1] wenst - de vergunning weigeren voor zover het gaat om exploitatie na 24.00 uur. Omdat niet is gebleken dat de burgemeester heeft onderzocht of beoordeeld of het geopend zijn van het restaurant na 24.00 uur nadelige effecten heeft op de woon- en leefsituatie of dat daardoor de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, is het besluit van 22 september 2016 onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Daarom heeft de rechtbank dit besluit vernietigd voor zover het voorschrift 16 over de sluitingstijden betreft.

Beoordeling van het hoger beroep van [appellant sub 1]

Bestemmingsplan

5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester niet diende te toetsen of een feestzaal past binnen het bestemmingsplan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2466, volgt dat de burgemeester moest onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de voorgenomen exploitatie van de horecagelegenheid - met inbegrip van het houden van feesten - in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehandeld door niet in te gaan op zijn beroepsgrond dat de burgemeester voormelde uitspraak ten onrechte niet heeft betrokken bij het besluit van 22 september 2016, aldus [appellant sub 1].

5.1. [belanghebbende] heeft vergunning aangevraagd voor de exploitatie van een restaurant in twee gedeelten van het pand aan de [locatie 1]. Het ene gedeelte heeft hij aangeduid als 'restaurant' en het andere gedeelte als 'eetzaal'. Deze onderscheiden aanduidingen doen er niet aan af dat voor beide gedeelten vergunning is gevraagd voor de exploitatie van een restaurant. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester daarom slechts behoefde te beoordelen of de exploitatie van een restaurant in strijd is met het bestemmingsplan. Dit is, naar niet in geschil is, niet het geval. De burgemeester behoefde niet te beoordelen of exploitatie anders dan als restaurant in strijd is met het bestemmingsplan. De door [appellant sub 1] aangehaalde uitspraak maakt dit niet anders. In die zaak was naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet onderzocht of het houden van feesten in strijd was met het bestemmingsplan, terwijl de met de aangevraagde vergunning beoogde exploitatie mede het houden van feesten omvatte. In de nu voorliggende zaak is vergunning gevraagd en verleend voor de exploitatie van een restaurant.

5.2. De rechtbank heeft de beroepsgrond van [appellant sub 1] over strijd met het bestemmingsplan beoordeeld. Dat de rechtbank daarbij niet uitdrukkelijk is ingegaan op de stelling van [appellant sub 1] dat de burgemeester in had moeten gaan op de door hem aangedragen uitspraak van de Afdeling, maakt niet dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Awb heeft gehandeld. Deze bepaling verplicht er niet toe om elke stelling uitdrukkelijk in de uitspraak te behandelen.

Het betoog faalt.

Restaurant en eetzaal

6. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de vergunning zowel voor het restaurant als voor de eetzaal mocht verlenen. Hij voert aan dat een vergunning is aangevraagd voor een restaurant. Omdat in de eetzaal ook feesten worden gehouden, is dat geen restaurant en is daarvoor geen vergunning aangevraagd.

6.1. Zoals hiervoor reeds is overwogen, doen de onderscheiden aanduidingen van de twee gedeelten van het pand er niet aan af dat voor beide gedeelten vergunning is gevraagd voor de exploitatie van een restaurant. De burgemeester is daar in de vergunning terecht ook van uitgegaan.

Het betoog faalt.

Woon- en leefsituatie

7. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woon- en leefsituatie in de omgeving van het restaurant. De burgemeester mocht niet volstaan met navragen bij de politie of er feiten bekend zijn die wijzen op nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie. De e-mail van de politie van 19 mei 2016 mocht niet in de overwegingen worden betrokken, nu deze e-mail niet aan [appellant sub 1] is gegeven. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat mag worden verondersteld dat de burgemeester bekend is met het karakter van de straat en de wijk waarin het restaurant is gevestigd. De burgemeester heeft ten onrechte nagelaten bij hem gemelde overlast van feesten en van pratende, drinkende en rokende bezoekers van het restaurant te onderzoeken, aldus [appellant sub 1].

7.1. De burgemeester heeft uiteengezet dat hij voorafgaand aan de verlening van de vergunning is nagegaan of er informatie bekend is over ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie in de omgeving van het restaurant en dat daarvan niet is gebleken. In dat verband heeft hij ook de politie om informatie gevraagd. In het besluit van 22 september 2016 is de reactie van de politie zakelijk weergegeven. Dat [appellant sub 1] niet beschikt over een afschrift van de e-mail van de politie van 19 mei 2016, betekent niet dat de daarin neergelegde visie van de politie daarom niet in de beoordeling mocht worden betrokken. Voorts heeft de burgemeester terecht gesteld dat het feit dat op grond van het bestemmingsplan 'horeca van categorie 1' is toegestaan, betekent dat enige overlast van de exploitatie moet worden aanvaard. Voor zover het de exploitatie overdag betreft, heeft de rechtbank in de overlast die [appellant sub 1] zegt te ervaren terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het onderzoek van de burgemeester onvoldoende is geweest of dat de burgemeester de exploitatievergunning had moeten weigeren wegens ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie in de omgeving of van de openbare orde. Op de exploitatie tijdens de nachtelijke periode zal hierna onder 15.1 worden ingegaan.

Het betoog faalt.

Aantal leidinggevenden

8. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de Drank- en Horecawet vereist dat een inrichting meer dan één leidinggevende heeft. Omdat de exploitatievergunning, wat de leidinggevenden betreft, gekoppeld is aan de drank- en horecavergunning, had geen exploitatievergunning mogen worden verleend, aldus [appellant sub 1].

8.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de Drank- en Horecawet niet volgt dat het horecabedrijf van [appellant sub 1] meer dan één leidinggevende moet hebben. Dat in artikel 29, tweede lid, van die wet het woord "leidinggevenden" - in het meervoud dus - is gebruikt, betekent, anders dan [appellant sub 1] stelt, niet dat een horecabedrijf met één leidinggevende niet is toegestaan. Uit deze bepaling volgt slechts dat de burgemeester in een aanhangsel bij de drank- en horecavergunning alle leidinggevenden moet vermelden. Dat de exploitatievergunning op het punt van de leidinggevenden is gekoppeld aan de drank- en horecavergunning betekent reeds hierom niet dat de exploitatievergunning bij gebreke van meerdere leidinggevenden niet mocht worden verleend.

Het betoog faalt.

Steeg

9. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de steeg tussen zijn woning aan de [locatie 2] en het restaurant aan de [locatie 1] een openbare weg is. Volgens hem is de steeg niet openbaar toegankelijk en mag die daarom niet worden gebruikt voor de exploitatie van het restaurant. De exploitatievergunning had daarom in zoverre moeten worden geweigerd. Indien wel een vergunning mocht worden verleend, had daaraan in elk geval het voorschrift moeten worden verbonden dat het restaurant niet in de steeg mag worden geëxploiteerd, aldus [appellant sub 1].

9.1. De exploitatievergunning strekt zich niet uit tot de steeg tussen [locatie 1] en 120. Reeds daarom kan in het midden blijven of de steeg een openbare weg en openbaar toegankelijk gebied is. Hieraan doet niet af dat bezoekers van het restaurant zich mogelijk in de steeg zullen ophouden. De burgemeester heeft dus terecht geen aanleiding gezien om de vergunning te weigeren omdat de steeg niet openbaar of openbaar toegankelijk zou zijn. Ook behoefde hij op grond van het vorenstaande aan de vergunning niet het voorschrift te verbinden dat exploitatie niet in de steeg mag plaatsvinden.

Het betoog faalt.

Plaatsen van fietsen

10. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in de vergunning opgenomen voorschrift over het plaatsen van fietsen in de steeg duidelijk is. Hij stelt dat niet duidelijk is wanneer [belanghebbende] dit voorschrift overtreedt. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond over dit voorschrift niet had mogen afwijzen zonder deze ter zitting te bespreken.

10.1. Volgens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is meermalen gesproken over het plaatsen van fietsen in de omgeving van het restaurant. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat de rechtbank heeft geweigerd de beroepsgrond van [appellant sub 1] over het desbetreffende vergunningvoorschrift te bespreken.

10.2. Voorschrift 33 van de vergunning luidt als volgt: "U dient maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat bezoekers van uw restaurant geen fietsen of brommers in de steeg plaatsen." Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit voorschrift onvoldoende duidelijk is. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft [belanghebbende] een fietsenrek geplaatst op het tegenover het restaurant liggende plein van de kerk en behoort hij bezoekers van zijn restaurant zo nodig aan te spreken indien zij een fiets plaatsen in de steeg.

Het betoog faalt.

Beoordeling van het hoger beroep van de burgemeester

11. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bevoegd was om in de vergunning af te wijken van de in de Apv neergelegde sluitingstijden. Hij voert aan dat de gemeenteraad hem in de Apv slechts de bevoegdheid heeft gegeven om ontheffing te verlenen van de sluitingstijden - hetgeen ziet op verkorting van de sluitingstijden - en om tijdelijk andere sluitingstijden vast te stellen. Het weigeren van de vergunning voor zover het exploitatie na 24.00 uur betreft, zou neerkomen op het voor onbepaalde tijd vaststellen van andere sluitingstijden, waartoe slechts de gemeenteraad bevoegd is.

11.1. Uit artikel 2:29, eerste lid, van de Apv volgt dat het restaurant gesloten dient te zijn op maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 3.00 uur en 6.00 uur. De burgemeester is niet bevoegd om in de exploitatievergunning op te nemen dat het restaurant ook gedurende deze uren of een gedeelte ervan geopend mag zijn. Uit de Apv volgt evenwel niet dat het restaurant buiten de in voormelde bepaling opgenomen tijden altijd geopend mag zijn en dat in de vergunning geen voorschriften mogen worden opgenomen die een beperking vormen ten opzichte van de in de Apv neergelegde tijden. De burgemeester is immers op grond van artikel 2:28, vierde lid, bevoegd om de vergunning gedeeltelijk te weigeren en is op grond van artikel 1:4, eerste lid, bevoegd om voorschriften en beperkingen aan de vergunning te verbinden ter bescherming van de woon- en leefsituatie of de openbare orde. Uit artikel 2:30, waarin is neergelegd dat de burgemeester bevoegd is om in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vast te stellen of tijdelijk sluiting te bevelen, kan voorts niet worden afgeleid dat de burgemeester in een vergunning niet mag afwijken van de in de Apv neergelegde sluitingstijden.

Het betoog faalt.

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2017

12. Bij het besluit van 1 augustus 2017 heeft de burgemeester, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 juni 2016 gemaakte bezwaar voor zover het voorschrift 16 van de vergunning betreft. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

13. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de exploitatievergunning te weigeren voor zover het de exploitatie na 24.00 uur betreft. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat uit de toelichting op artikel 2:29 van de Apv en de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan volgt dat het uitgangspunt is dat de exploitatie van het restaurant met de in de Apv neergelegde sluitingstijden niet of nauwelijks tot ongeregeldheden leidt. In aanvulling op de e-mail van 19 mei 2016 heeft de politie op 10 juli 2017 desgevraagd aan de burgemeester laten weten dat er in de periode vanaf augustus 2016 geen meldingen zijn geregistreerd over [restaurant] en over overlast vanuit het pand waarin het restaurant is gevestigd. Er zijn de politie geen feiten of omstandigheden bekend over [restaurant], exploitant [belanghebbende] of het pand aan de [locatie 1] waaruit blijkt dat het exploiteren van het restaurant een gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde of openbare veiligheid. Ook heeft de politie geen reden om aan te nemen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het restaurant of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, ook niet na 24.00 uur.

14. [appellant sub 1] betoogt dat de burgemeester heeft miskend dat de aanvraag van [belanghebbende] onvolledig is, nu daarin geen sluitingstijden zijn vermeld. Voorts betoogt hij dat de burgemeester de grondslag van de aanvraag heeft verlaten door de vergunning ook voor exploitatie op maandag te verlenen, terwijl [belanghebbende] in de aanvraag heeft vermeld dat het restaurant op maandag gesloten is.

14.1. [appellant sub 1] heeft deze gronden niet aangevoerd in zijn beroep tegen het eerdere besluit op bezwaar van 22 september 2016. Uit de aangevallen uitspraak volgt dat de burgemeester in het nieuwe besluit op bezwaar slechts in diende te gaan op de invloed van exploitatie van het restaurant na 24.00 uur op de woon- en leefsituatie en de openbare orde. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke bestreden besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat deze beroepsgronden inhoudelijk buiten bespreking blijven.

15. [appellant sub 1] betoogt verder dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten van exploitatie van het restaurant na 24.00 uur op de woon- en leefsituatie in de omgeving. Hij wijst erop dat de eetzaal door meer dan 100 bezoekers kan worden gebruikt. Hij voert aan dat zijn slaapkamer grenst aan de steeg tussen [locatie 1] en 120, zodat hij - zeker na 24.00 uur - overlast ondervindt van bezoekers van het restaurant die zich in de steeg ophouden.

15.1. De woon- en leefsituatie tijdens de nachtelijke periode kan niet op één lijn worden gesteld met de woon- en leefsituatie overdag. Dat bijvoorbeeld het geluid dat de exploitatie van het restaurant met zich brengt overdag aanvaardbaar mag worden geacht, betekent niet per definitie dat dit geluid ook in de nachtelijke periode aanvaardbaar mag worden geacht. Dit vergt een afzonderlijke beoordeling. Het besluit van 1 augustus 2017 geeft er geen blijk van dat het onderscheid tussen exploitatie overdag en exploitatie tijdens de nachtelijke uren in ogenschouw is genomen. Ter zitting is namens de burgemeester gesteld dat het niet gebruikelijk is dat een restaurant tot 1.00 uur of tot 3.00 uur geopend is. Indien de burgemeester bij de beoordeling van de invloed van de exploitatie op de woon- en leefsituatie in de omgeving is uitgegaan van een gebruikelijke wijze van exploiteren, dient de exploitatievergunning daarop aan te sluiten. Dit betekent dat in dat geval in de vergunning moet zijn opgenomen dat exploitatie slechts is toegestaan gedurende de tijden die de burgemeester bij zijn beoordeling als gebruikelijk heeft aangemerkt. Gelet hierop berust het besluit niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Slotoverwegingen

16. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

17. Het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 1 augustus 2017 is gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De burgemeester dient, voor zover het voorschrift 16 van de vergunning betreft, opnieuw een besluit te nemen op het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 juni 2016 gemaakte bezwaar. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de burgemeester te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

18. De burgemeester dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk van 1 augustus 2017, kenmerk Z-16-42245 / DOC-17031390, gegrond;

III. vernietigt het onder II vermelde besluit;

IV. bepaalt dat tegen het door de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V. veroordeelt de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep van de burgemeester en het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 1 augustus 2017 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 751,50 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. bepaalt dat van de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Herweijer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018

640.


BIJLAGE

Algemene plaatselijke verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

[…]

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting:

1. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid en die ook is geopend buiten de in de Winkeltijdenwet genoemde tijden waarop winkels voor publiek geopend mogen zijn;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De aanvrager van de vergunning mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

3. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een voorbereidingsbesluit, een ontwerp van een bestemmingsplan, een vastgesteld bestemmingsplan, een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

5. Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

[…]

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

[…]

4. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd voor openbare inrichtingen zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

[…]

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.