Uitspraak 201802945/1/A1 en 201802945/2/A1


Volledige tekst

201802945/1/A1 en 201802945/2/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Breda,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 februari 2018 in zaken nrs. 17/6274, 17/6275, 17/6278 en 17/6279 in het geding tussen:

[appellante],
[persoon A],
[persoon B],
de Stichting Vrienden van de Bavelselaan

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het college aan de gemeente Breda omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 22 bomen aan de Bavelselaan te Breda.

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college onder meer het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 februari 2018 heeft de rechtbank onder meer het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en de stichting hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. Moll, M.J.M. van Leeuwen, W.J.M. Bersselaar en K.J.W. Willems, en R.M. de Groot, deskundige, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2. [appellante] woont aan de Bavelselaan. Haar hoger beroep tegen de bij besluit van 7 februari 2017 verleende omgevingsvergunning beperkt zich tot 12 van de 22 vergunde bomen. Deze bomen zijn op grond van artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2014 (hierna: de APV) aangewezen als Waardevolle houtopstanden. Deze 12 bomen staan in het gedeelte van de Bavelselaan tussen de Brigidastraat tot de Overakkerstraat 180 en 244. Dit gedeelte van de Bavelselaan wordt in het besluit en ook in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als sectie III. De bomen staan voor de woning van [appellante].

De aanleiding voor het kappen van de hierboven genoemde bomen is de noodzaak tot groot onderhoud aan de riolering, gasleidingen en bestratingen.

Omvang van het geschil

3. Nu het hoger beroep van [appellante] slechts ziet op de hiervoor vermelde 12 bomen is het geschil beperkt tot de ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank voor zover het die 12 bomen betreft.

Toepasselijke regelgeving

4. Artikel 2.2, eerste lid, onder g en slot, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om: houtopstand te vellen of te doen vellen; een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 4:7, eerste lid, van de APV, zoals deze gold ten tijde van belang, luidt:

1. Het college wijst houtopstanden aan als Waardevolle houtopstanden op basis van één of meer van de volgende waarden:

a. Cultuurhistorie;

b. Stedenbouw en/of landschap;

c. Ecologie;

d. Klimaat;

e. Dendrologie.

2. Het college wijst houtopstanden aan als Waardevolle houtopstanden als deze houtopstanden zijn/moeten worden aangeplant op basis van een herplantplicht, als bedoeld in artikel 4.11.

3. De Waardevolle houtopstanden worden na aanwijzing als bedoeld in lid 1 en 2, opgenomen op de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ (bijlage 1).

4. Het besluit als bedoeld in lid 1 en 2 wordt voorbereid met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure. Tegen dit besluit is bezwaar en (hoger)beroep mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:9, eerste lid, luidt:

Het is verboden om Waardevolle houtopstanden, als bedoeld in artikel 4:7, te (doen) vellen.

Artikel 4:10, eerste lid, luidt:

Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod uit artikel 4:9 door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden, als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub g, Wabo.

De beoordeling van het hoger beroep

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het kappen van de vorenbedoelde 12 bomen in sectie III. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de situatie niet voor de gehele Bavelselaan hetzelfde is, maar dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de bomen in sectie III en de bomen in de overige secties. Voorts voert zij daartoe aan dat ten aanzien van de in geding zijnde 12 bomen in sectie III geen sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en een deugdelijke belangenafweging. De zwaarwegende belangen die het college ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 7 februari 2017 tot het kappen van de overige bomen zijn volgens haar niet van toepassing op de 12 bomen in sectie III. In dat verband voert zij aan dat uit het in opdracht van het college uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek van Pius Floris van 24 mei 2014 juist naar voren komt dat de bomen in sectie III niet noodzakelijkerwijs gekapt dienen te worden. In die betreffende sectie zijn aan de evenzijde geen asbestgasleidingen aanwezig, wat door het college is bevestigd, aldus [appellante].

Verder is uit het haalbaarheidsonderzoek gebleken dat rioolwerkzaamheden, alsmede de aanleg van huisaansluitingen, kunnen worden uitgevoerd met behoud van de bomen. De wortelopdruk is voorts geen acuut probleem en bovendien kan, zo blijkt uit het haalbaarheidsonderzoek door middel van een open halfverharding de worteldruk in de toekomst worden tegengegaan, aldus [appellante]. Volgens haar is onvoldoende gemotiveerd waarom de herinrichting niet kan plaatsvinden met behoud van de 12 bomen. [appellante] verwijst in dat verband ook naar de herinrichting van de Cartier van Disselstraat, waar wel bomen bespaard konden blijven.

5.1. Anders dan [appellante] betoogt, heeft het college in ieder geval ten aanzien van de hier bedoelde 12 bomen in sectie III, per boom een afweging gemaakt, waarbij door het college is beoordeeld of de werkzaamheden met behoud van de betreffende boom kunnen worden uitgevoerd. Het is juist dat in het haalbaarheidsonderzoek wat betreft de bomen in sectie III staat dat het merendeel van de bomen in die sectie behouden kan blijven bij gebruik van alternatieve werkmethoden en het toepassen van diverse aanpassingen.

Ter zitting van de Afdeling is door het college bevestigd dat aan de evenzijde van het gedeelte van de Bavelselaan in de nabijheid van de woning van [appellante] geen asbestgasleidingen aanwezig zijn. Aan de evenzijde liggen echter PVC-leidingen die ook aan vervanging toe zijn, aldus het college. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat door het gelijktijdig vervangen van zowel de asbestcementleidingen als de PVC-leidingen de overlast voor omwonenden en andere gebruikers van de Bavelselaan wordt beperkt en dat het in de grond achterlaten van oude leidingen geen optie is. Het college heeft hierbij gewezen op het breukrisico van de aanwezige gasleiding van asbestcement en de noodzaak om die gasleiding niet alleen buitengebruik te stellen, maar ook te verwijderen, hetgeen zonder het kappen van de bomen niet mogelijk is. Het college heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat het verwijderen van loze leidingen uit de grond wenselijk is vanwege een goede ondergrondse orde, onder meer, zoals door het college ter zitting is toegelicht, omdat er onvoldoende ruimte in de grond is om de nieuwe leidingen naast de bestaande leidingen te leggen. Dat daarvoor wel voldoende ruimte zou zijn is door [appellante] onvoldoende onderbouwd.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voorts voldoende gemotiveerd waarom het voor de uitvoering van de geplande rioolwerkzaamheden ook noodzakelijk is dat de betreffende bomen worden gekapt. In dat kader heeft het college toegelicht dat de bestaande huisaansluitingen momenteel zorgen voor problemen en vervangen moeten worden, welke problemen worden veroorzaakt door vergroeiing van boomwortels met huisaansluitingen, wat door [appellante] niet is betwist. Doordat boomwortels vergroeid zijn met de huisaansluitingen op het riool is het vervangen van de huisaansluitingen niet mogelijk zonder schade aan de boomwortels. Verder heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende gemotiveerd dat het toepassen van de door [appellante] bedoelde blaas- en zuigtechnieken niet haalbaar is vanwege de grote diameters riool en omdat boomwortels zijn vergroeid met de huisaansluitingen. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat bij het toepassen van deze technieken ook graafwerk is vereist waarbij wortelschade niet is uit te sluiten. Zoals ter zitting door R.M. de Groot, onderzoeker bij Pius Floris en een van de opstellers van het haalbaarheidsonderzoek, is toegelicht, zal, naar uit de praktijk blijkt, ook wanneer alternatieve werkmethoden worden toegepast bij het daadwerkelijk uitvoeren van de werkzaamheden, meer beschadiging aan de wortels optreden dan wenselijk is, hetgeen de stabiliteit van de bomen in gevaar kan brengen.

Het college heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat het kappen van de 12 bomen ook noodzakelijk is vanwege bij deze bomen aanwezige wortelopdruk, omdat uit door De Groot uitgevoerd technisch onderzoek is gebleken dat bij deze 12 bomen ook sprake is van wortelopdruk, wat hij ter zitting heeft toegelicht. De worteldruk is weliswaar minder dan bij de bomen in de andere secties, maar ook de bomen in sectie III hebben te maken met wortelopdruk en hebben oppervlakkige dikke wortels. Wanneer deze wortels bij de werkzaamheden onbedoeld beschadigen, brengt dit de stabiliteit dusdanig in gevaar dat bij een eventuele storm de veiligheid in het geding kan komen. Het college heeft ter zitting verder toegelicht dat het aanbrengen van halfverharding rondom de bomen, om de worteldruk te verminderen, een optie is, maar dat ook dat nadelen met zich brengt. De aanleg van halfverharding vereist (deels) afgraving van de grond rondom de bomen in verband met het aanleggen van de fundering. Door het afgraven van de grond kunnen de wortels van de bomen beschadigen.

Wat betreft de door [appellante] opgeworpen vergelijking met de herinrichting van de Cartier van Disselstraat waarbij de bomen wel behouden zijn gebleven, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het karakter en de indeling van die straat niet vergelijkbaar zijn met die van de Bavelselaan. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat de combinatie van een breder trottoir en verhoogd parkeren maakte dat het daar wel mogelijk was om werkzaamheden uit te voeren met behoud van bomen, wat door [appellante] niet gemotiveerd is betwist.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college, na zorgvuldig onderzoek en afweging van alle belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het kappen van de door [appellante] bedoelde 12 bomen over te gaan. De rechtbank heeft voorts, gelet op het voorgaande, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen alternatieve werkmethoden toe te passen ten aanzien van de bomen in sectie III. Hierbij acht de voorzieningenrechter ook nog van belang dat met het besluit van 7 februari 2017 een herplant van deze bomen is voorgeschreven en dat de bomen die worden herplant een omtrek hebben van 20-25 cm en een hoogte van ongeveer 4,5 m.

Het betoog faalt.

Conclusie en slot

6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018

776.