Uitspraak 201710354/1/R3


Volledige tekst

201710354/1/R3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Zwijndrecht,

en

de raad van de gemeente Zwijndrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Walburg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [bedrijf] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[bedrijf] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar [bedrijf], vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R.S.M. van der Kuijp en B. Schuurman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan heeft betrekking op de woonwijk Walburg en het gelijknamige winkelcentrum in Zwijndrecht. Het betreft een conserverend plan waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

2. [bedrijf], een verkoopwagen van onder meer Griekse broodjes warm vlees, beschikt over een standplaats bij het winkelcentrum Walburg. [bedrijf] kan zich niet verenigen met het plan omdat in het plan geen rekening is gehouden met de standplaats van zijn verkoopwagen.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Overleg

4. [bedrijf] voert aan dat ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met belanghebbenden, in het bijzonder de huidige standplaatshouders.

4.1. De Afdeling overweegt dat in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), noch in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de raad gehouden is voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg te initiëren met belanghebbenden. Het betoog van [bedrijf] kan dan ook in zoverre niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

Beleid

5. [bedrijf] voert aan dat ten onrechte een kenbaar standplaatsenbeleid ontbreekt in de gemeente Zwijndrecht.

5.1. In deze procedure staat uitsluitend het voorliggende bestemmingsplan ter beoordeling. De beroepsgrond van [bedrijf] over het ontbreken van een standplaatsenbeleid in de gemeente Zwijndrecht houdt geen verband met dit plan. Deze beroepsgrond heeft dan ook geen betrekking op de rechtmatigheid van het nu ter beoordeling staande besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Walburg" en slaagt reeds daarom niet.

Standplaatsen

6. [bedrijf] voert aan dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in een plaats voor de standplaatshouders. Hij stelt dat zijn verkoopwagen al jaren bij het winkelcentrum Walburg staat en een bouwwerk is volgens de gemeente Zwijndrecht. [bedrijf] vreest dat geen standplaatsvergunning wordt verleend voor zijn verkoopwagen. Volgens hem wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de belangen van de huidige standplaatshouders.

6.1. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat in het plangebied op dit moment 4 standplaatsen voor ambulante detailhandel in gebruik zijn. Het betreft de kraam [bedrijf], de [viskraam], de [loempiakraam] en een oliebollenkraam. Voorts staat in de plantoelichting dat binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" maximaal 4 standplaatsen voor ambulante detailhandel buiten de (week)markten zijn toegestaan van maximaal 40 m2 per standplaats.

De Afdeling stelt vast dat blijkens de verbeelding aan de gronden waar de verkoopwagen van [bedrijf] staat, de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" is toegekend. Ingevolge artikel 15, lid 15.4.1, van de planregels zijn binnen deze bestemming maximaal 4 standplaatsen voor ambulante detailhandel buiten de (week)markten toegestaan van maximaal 40 m² per standplaats. In artikel 1, lid 1.16, van de planregels staat dat onder ambulante detailhandel wordt verstaan: de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten. De Afdeling overweegt dat het plan, anders dan [bedrijf] stelt, dan ook 4 standplaatsen mogelijk maakt bij het winkelcentrum Walburg. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

6.2. Voorts overweegt de Afdeling dat hetgeen [bedrijf] heeft aangevoerd betreffende de procedure met betrekking tot de standplaatsvergunning geen verband houdt met het bestemmingsplan en hier niet aan de orde kan komen, aangezien in deze procedure uitsluitend het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Walburg" ter beoordeling staat.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018

625.