Uitspraak 201700759/1/R2


Volledige tekst

201700759/1/R2.
Datum uitspraak: 20 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de Stichting Jachthaven De Oude Veerdam en de Watersportvereniging Lytje Pole, beide gevestigd te Schiermonnikoog (hierna: de Stichting en de Watersportvereniging),
2. de Vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, gevestigd te Zwolle (hierna: LTO Noord),
3. het Visserijbedrijf De Rousant B.V., gevestigd te Warffum, gemeente Eemsmond (hierna: het Visserijbedrijf),
appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat), de minister van Defensie, de staatssecretaris van Economische Zaken (thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, het college van gedeputeerde staten van Fryslân en het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluiten van onderscheidenlijk 17 november 2016, 15 november 2016, 2 november 2016 en 13 september 2016 hebben verweerders op grond van de artikelen 19a en 19b van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het beheerplan "Waddenzee" vastgesteld.

De Stichting en de Watersportvereniging, LTO Noord en het Visserijbedrijf hebben tegen het beheerplan beroep ingesteld.

Er is een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2018, waar de Stichting en de Watersportvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], het Visserijbedrijf, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], de minister van Infrastructuur en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld en ing. A. Nicolai, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, vertegenwoordigd door H.G. Valk en J.C. Jongman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het gebied "Waddenzee" is ter uitvoering van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Het beheerplan heeft betrekking op het gelijknamige Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied grenst aan de Natura 2000-gebieden van de Waddeneilanden en de Noordzeekustzone en indirect aan de gebieden van het IJsselmeer en het Lauwersmeergebied. Het gebied is onder meer aangewezen voor het habitattype slik- en zandplaten (H1140A). Voor dit habitattype is als instandhoudingsdoelstelling opgenomen "behoud oppervlakte en verbetering van kwaliteit". Verder is het gebied aangewezen voor vier ganzensoorten.

2. Appellanten kunnen zich niet met het beheerplan verenigen. De Stichting en de Watersportvereniging betogen dat de mogelijkheid om baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog te verspreiden, ten onrechte niet is vrijgesteld van de Nbw-vergunningplicht. LTO Noord betoogt dat ganzen een probleem vormen voor de landbouwgronden in en rond het Natura 2000-gebied Waddenzee. Volgens haar had het dan ook in de rede gelegen dat in het beheerplan maatregelen waren opgenomen die voorkomen dat de ganzenpopulatie schade aan landbouwgronden in en rond het Natura 2000-gebied Waddenzee veroorzaakt. Het Visserijbedrijf betoogt dat zij als gevolg van het beheerplan op termijn geen bruikbaar zand uit het onderhoudsbaggerwerk meer aan land mag brengen voor de zandhandel. Volgens het Visserijbedrijf zijn de ecologische en sociaal-economische gevolgen hiervan onvoldoende in de besluitvorming betrokken.

Wettelijk kader

3. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is genomen vóór 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10, derde lid, van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht, dat wil zeggen de Nbw 1998.

De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Bevoegdheid Afdeling om van de beroepen kennis te nemen

4. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998 wordt in een beheerplan beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Tevens kan in het beheerplan een beschrijving worden opgenomen van handelingen en ontwikkelingen die, in voorkomend geval onder bepaalde voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen. Artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 bepaalt dat een beroep tegen de vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 19a uitsluitend betrekking heeft op "de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen". Deze zinsnede is gelijkluidend aan de desbetreffende zinsnede in artikel 19a. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:222, onder 7) wordt artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 zo uitgelegd dat de bestuursrechter slechts inhoudelijk kennis mag nemen van een beroep tegen het beheerplan als het beroep is gericht tegen die handelingen die in het beheerplan expliciet zijn beschreven als handelingen die de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen, en die daardoor zijn uitgezonderd van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998.

4.1. De Afdeling zal de ingestelde beroepen afzonderlijk behandelen. Daarbij zal zij eerst beoordelen in hoeverre zij bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.

Het beroep van de Stichting en de Watersportvereniging

Bevoegdheid Afdeling

5. Het beroep van de Stichting en de Watersportvereniging richt zich tegen de in het beheerplan opgenomen beschrijving van de handeling baggerwerken (onderhoud) en de daarbij aangegeven voorwaarden en beperkingen. De Afdeling constateert dat de handeling baggerwerken (onderhoud) in paragraaf 7.3.3 van het beheerplan is beschreven. Tot deze activiteit wordt onder andere gerekend het verspreiden van de baggerspecie die vrijkomt bij het onderhoudsbaggerwerk in de havens die in open verbinding staan met de Waddenzee. De activiteit baggerwerken (onderhoud) is ingedeeld in categorie 2. Onder deze categorie vallen de handelingen die al in en rond het betrokken Natura 2000-gebied worden verricht en onder specifieke voorwaarden geen significant negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Blijkens het beheerplan zijn deze handelingen met inachtneming van de voorwaarden op grond van artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998 vrijgesteld van de vergunningplicht. De specifieke voorwaarden die aan de activiteit baggerwerken (onderhoud) zijn verbonden, zijn opgenomen in bijlage 3, onder B.3.3.1, van het beheerplan. Eén van de voorwaarden is dat baggerspecie die wordt gelost door middel van bodemdeuren of een kraan moeten worden verspreid op de op kaart aangegeven verspreidingslocaties. In het beroepschrift betogen de Stichting en de Watersportvereniging dat de locaties waar het baggerslib uit de jachthaven van Schiermonnikoog naartoe mag worden afgevoerd, te beperkend zijn. Volgens hen moeten de gestelde voorwaarden aan de handeling baggerwerken (onderhoud) voor de jachthaven van Schiermonnikoog worden gewijzigd in die zin dat het baggerslib uit de jachthaven aan de oostzijde daarvan mag worden verspreid. Naar het oordeel van de Afdeling is het beroep van de Stichting en de Watersportvereniging gericht tegen een handeling die in het beheerplan expliciet is beschreven als handeling die de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt en de aangegeven voorwaarden en beperkingen. Hiertegen kan beroep worden ingesteld. De Afdeling is daarom bevoegd om van dit beroep kennis te nemen.

Inhoudelijk

6. De Stichting en de Watersportvereniging betogen dat de mogelijkheid om baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog te verspreiden, ten onrechte niet is vrijgesteld van de Nbw-vergunningplicht. Volgens hen hebben verweerders niet gemotiveerd dat het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen daarmee in gevaar wordt gebracht. Daarbij komt dat indien het baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven mag worden verspreid, het baggerslib kan worden gebruikt voor het aanleggen van een kwelder. In dat geval zou volgens de Stichting en de Watersportvereniging zowel rekening worden gehouden met het natuurbelang als met hun belang bij het kunnen gebruiken van de jachthaven. Volgens de Stichting en de Watersportvereniging besteedt het beheerplan onvoldoende aandacht aan het op diepte houden van de jachthaven van Schiermonnikoog. Verweerders hebben daarmee niet onderkend dat de jachthaven van groot maatschappelijk en economisch belang is voor Schiermonnikoog. Weliswaar zijn baggerwerken in het beheerplan toegestaan, maar daarbij is een vereiste dat het baggerslib naar een verspreidingsgebied wordt afgevoerd of dat het slib op stroom wordt gezet. Dit vereiste maakt het baggeren van de jachthaven van Schiermonnikoog volgens de Stichting en de Watersportvereniging economisch en technisch zeer beperkt mogelijk. Anders dan bij Ameland ligt de jachthaven van Schiermonnikoog niet direct aan stromend water en is het afvoeren van baggerslib naar een verspreidingsgebied volgens hen een onevenredig hoge kostenpost die niet kan worden opgebracht. Het voortbestaan van de jachthaven is dan ook onzeker. De jachthaven slibt dicht als niet op een economisch verantwoorde wijze kan worden gebaggerd, aldus de Stichting en de Watersportvereniging.

6.1. Verweerders stellen dat het voorstel van de Stichting en de Watersportvereniging om het baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven te verspreiden, geen bestaande praktijk is. De gevolgen daarvan zijn dan ook niet meegenomen in de effectenanalyse van de huidige activiteiten die al worden verricht in en rond het Natura 2000-gebied Waddenzee. Verder stellen verweerders zich op het standpunt dat het belang van het op economisch verantwoorde wijze op diepte kunnen houden van de jachthaven geen belang is dat bij het beheerplan een rol speelt.

6.2. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998 kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen.

De handeling baggerwerken (onderhoud) is in het beheerplan beschreven en brengt volgens het beheerplan onder nader aangegeven voorwaarden het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Eén van de voorwaarden is dat baggerspecie die wordt gelost door middel van bodemdeuren of een kraan, moet worden verspreid op de kaart aangegeven verspreidingslocaties. Tabel B3.2d geeft een overzicht van onder meer de baggerlocatie Jachthaven Schiermonnikoog en de daaraan gekoppelde verspreidingslocaties in het Gat van Schiermonnikoog. De verspreidingslocaties zijn aangegeven op kaart B3.2d ‘Bagger- en verspreidingslocaties voor de kombergingsgebieden Friese Zeegat (Lauwersoog-Schiermonnikoog)’. Op de kaart is de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog niet aangegeven als verspreidingslocatie.

In het beheerplan staat dat toepassingen van baggerspecie binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee maar buiten de vastgestelde verspreidingslocaties niet zijn meegenomen in het beheerplan. De gevolgen van het verspreiden van baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog op de instandhoudingsdoelstellingen zijn dan ook niet beoordeeld in het rapport ‘Nadere effectenanalyse Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone, Beheerplankader voor baggeren’ van 30 december 2011. Verweerders hebben toegelicht dat alleen de methoden van verwerken van baggerspecie in de Waddenzee in het beheerplan zijn beschreven waarbij verspreiding van het baggerslib in het watersysteem voorop staat. Andere methoden van verwerken van baggerspecie dan op de vastgestelde verspreidingslocaties zijn in het beheerplan niet vrijgesteld van de vergunningplicht om te voorkomen dat baggerslib wordt afgevoerd naar daarvoor ongeschikte locaties, en daarmee het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling voor onder andere het habitattype slik- en zandplaten (H1140A) in gevaar wordt gebracht, aldus verweerders. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders geen aanleiding hoeven zien om de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog op kaart B3.2d als verspreidingslocatie aan te wijzen, waardoor het verspreiden van baggerslib op die locatie op grond van artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998 zou zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Dat het verspreiden van baggerslib uit de jachthaven van Schiermonnikoog al meerdere jaren punt van de discussie is en dat baggerslib in het verleden op verscheidene locaties in de directe omgeving van de jachthaven is gestort, maakt niet dat verweerders op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998 gehouden waren deze toepassing van baggerspecie binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee in het beheerplan te beschrijven.

Het voorgaande betekent dat het betoog van de Stichting en de Watersportvereniging dat de mogelijkheid om baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog te verspreiden in het beheerplan ten onrechte niet is vrijgesteld van de Nbw-vergunningplicht, niet slaagt.

Hierbij hecht de Afdeling eraan op te merken dat de omstandigheid dat het verspreiden van baggerslib aan de oostzijde van de jachthaven van Schiermonnikoog in het beheerplan niet op grond van artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998 is uitgezonderd van de vergunningplicht, niet betekent dat voor deze activiteit geen vergunning zou kunnen worden verleend. De vraag of deze handeling vergunningplichtig is en of een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 kan worden verleend, is in deze procedure over het beheerplan echter niet aan de orde.

Conclusie

7. Het beroep van de Stichting en de Watersportvereniging is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Het beroep van LTO Noord

Bevoegdheid Afdeling

8. LTO Noord betoogt dat de ganzenpopulatie in toenemende mate schade veroorzaakt aan landbouwgronden in en rond het Natura 2000-gebied. In het beheerplan zijn volgens LTO Noord ten onrechte geen maatregelen opgenomen die deze schade voorkomen en die het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen. Door in de betrokken Natura 2000-gebieden bijvoorbeeld meer ruimte te bieden aan het beweiden van kwelders worden gebieden aantrekkelijker voor ganzen om te foerageren, waardoor schade aan landbouwgewassen op binnendijkse landbouwgronden volgens LTO Noord kan worden verminderd. LTO Noord wijst erop dat de huidige activiteiten om de groeiende ganzenpopulatie in het gebied te beheersen, zoals het schudden en prikken van eieren, onvoldoende effectief zijn. Ook de nota ‘Friese Ganzenaanpak 2014’ waarin de aanpak van ganzenoverlast tot 2020 nader is uitgewerkt, biedt vanwege de beperkte periode geen definitieve oplossing voor het probleem.

8.1. Verweerders stellen dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van LTO Noord, gelet op het bepaalde in artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998. Verder hebben verweerders toegelicht dat ganzen geen schade toebrengen aan natuurdoelen. Daarom bestaat er volgens hen op grond van het beheerplan geen aanleiding om schade door ganzen tegen te gaan.

8.2. In het beheerplan zijn geen maatregelen opgenomen om schade aan landbouwgronden door ganzen te voorkomen. In het beroepschrift betoogt LTO Noord dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Desgevraagd heeft zij toegelicht dat zij vreest dat de schade aan landbouwgronden door ganzen aanzienlijk zal toenemen als alleen de in het beheerplan beschreven instandhoudingsmaatregelen worden getroffen. Maatregelen die schade aan landbouwgronden zouden kunnen verminderen, zijn volgens LTO Noord bijvoorbeeld maatregelen die zien op het realiseren van meer geschikt foerageergebied voor ganzensoorten. Naar het oordeel van de Afdeling ziet het beroep van LTO Noord daarmee op het deel van het beheerplan waarin maatregelen zijn opgenomen ten behoeve van beheer, inrichting en herstel van de habitattypen en leefgebieden van soorten, waaronder de ganzensoorten waarvoor het Natura 2000-gebied Waddenzee is aangewezen. De Afdeling stelt daarmee vast dat het beroep van LTO Noord niet is gericht tegen een deel van het beheerplan waartegen beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, zoals beschreven in overweging 4.

Conclusie

9. De conclusie is dat de Afdeling gelet op het bepaalde in artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 onbevoegd is om van het beroep van LTO Noord kennis te nemen. Dit betekent dat de Afdeling in zoverre niet inhoudelijk kan ingaan op de door LTO Noord naar voren gebrachte beroepsgrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

11. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan LTO Noord het door haar betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.

Het beroep van het Visserijbedrijf

Bevoegdheid Afdeling

12. Het Visserijbedrijf brengt naar voren dat zij in het kader van onderhoudsbaggerwerken zand wint in de vaargeulen van de Waddenzee. Zij betoogt dat zij als gevolg van het beheerplan op termijn geen bruikbaar zand uit het onderhoudsbaggerwerk meer aan land mag brengen voor de zandhandel. Volgens het Visserijbedrijf zijn de ecologische en sociaaleconomische gevolgen hiervan onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Hiertoe voert zij aan dat het zand dat in het kader van baggerwerken eerst werd onttrokken aan de Waddenzee, nu zal worden teruggestort in de Waddenzee. Volgens het Visserijbedrijf heeft dit extra vertroebeling van het water tot gevolg, hetgeen effect kan hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast voert zij aan dat zij als gevolg van hetgeen in het beheerplan over zandonttrekking is bepaald, gedwongen is haar werkzaamheden te staken met het schip waarmee alleen zand in de vaargeulen van de Waddenzee kan worden gewonnen. In het beheerplan is volgens haar dan ook ten onrechte vermeld dat vooralsnog geen sociaaleconomische gevolgen van het beheerplan zijn te verwachten.

12.1. Verweerders stellen dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van het Visserijbedrijf, gelet op het bepaalde in artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998. Volgens verweerders geeft het beheerplan slechts weer wat de stand van zaken is over de zandonttrekking in de Waddenzee in het kader van onderhoudsbaggerwerken. Een beslissing om de zandonttrekking op termijn te beëindigen volgt volgens verweerders niet uit de vaststelling van het beheerplan.

12.2. Het beroep van het Visserijbedrijf richt zich tegen een beperking die is gesteld aan de handeling baggerwerken (onderhoud). Zoals hierboven in overweging 5 is vermeld is de handeling baggerwerken (onderhoud) in het beheerplan expliciet beschreven als handeling die de instandhoudingsdoelstellingen onder de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen, niet in gevaar brengt. Hiertegen kan beroep worden ingesteld. De Afdeling is daarom bevoegd om van dit beroep kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van het beroep

13. Voordat in een beroepsprocedure een inhoudelijke beoordeling van de gronden plaatsvindt, beoordeelt de Afdeling of aan de wettelijke vereisten voor het instellen van beroep is voldaan. Als niet is voldaan aan bij de wet gestelde vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep, kan de Afdeling een beroep niet-ontvankelijk verklaren. Eén van deze vereisten is het tijdig naar voren brengen van een zienswijze over een ontwerpbesluit.

13.1. Uit artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 alsmede met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat een belanghebbende tijdig een zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren moet hebben gebracht om beroep in te kunnen stellen tegen een besluit tot vaststellen van een beheerplan. Dit is slechts anders wanneer een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

13.2. Vast staat dat het Visserijbedrijf geen zienswijze over het ontwerpbeheerplan naar voren heeft gebracht. Desgevraagd is toegelicht dat het Visserijbedrijf er in eerste instantie van uitging dat verweerders aspecten van de onderhoudsbaggerwerken met haar zouden afstemmen. Naar het oordeel van de Afdeling is dit geen omstandigheid op grond waarvan moet worden gezegd dat het Visserijbedrijf redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht over het ontwerpbeheerplan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke bespreking van dit beroep.

Conclusie

14. Het beroep van het Visserijbedrijf is niet-ontvankelijk. Daarom bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep van de Vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord kennis te nemen;

II. verklaart het beroep van Visserijbedrijf De Rousant B.V. niet-ontvankelijk;

III. verklaart het beroep van de Stichting Jachthaven De Oude Veerdam en de Watersportvereniging Lytje Pole ongegrond;

IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan de Vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Reichardt
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018

772.


BIJLAGE

Natuurbeschermingswet 1998

Artikel 19a

"1. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met de eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een op grond van artikel 12, derde lid, voorlopig aangewezen gebied, een beheerplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen. […]."

Artikel 19d

1. Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vijfde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen, waaronder bestaand gebruik, alsmede de wijzigingen daarvan, overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b."

Artikel 39

"[…] 2. Een beroep tegen de vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 19a heeft uitsluitend betrekking op de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen. […]."