Uitspraak 201606080/2/R3


Volledige tekst

201606080/2/R3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

en

de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2383 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen dertien weken na verzending van de tussenuitspraak de in de tussenuitspraak omschreven gebreken in het besluit van 31 mei 2016 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 29 november 2017 heeft de raad een nadere motivering aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegd.

[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen over de nadere motivering naar voren te brengen. Zij hebben dit ook gedaan.

De raad is in de gelegenheid gesteld om te reageren op een aspect uit de zienswijzen van [appellant] en anderen. Dit heeft de raad bij brief van 15 februari 2018 ook gedaan.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 31 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "de Whee e.o., herziening Scherpenzeelseweg ong." vastgesteld. Het plan maakt de ontwikkeling mogelijk van een woon(zorg)gebouw met maximaal 24 wooneenheden in samenhang met centrale voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging op afroep en 14 (aanleun)woningen. Thans maakt het plangebied nog deel uit van het centraal in de woonwijk de Whee te Goor gelegen sportcomplex. [appellant] en anderen hebben bezwaar tegen het nabij hun woningen gelegen plan omdat zij vrezen voor aantasting van hun woonomgeving.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3. In beroep hebben [appellant] en anderen onder meer aangevoerd dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Zij stellen dat onvoldoende is aangetoond dat het plan voorziet in een regionale behoefte en dat niet is onderzocht of bestaand, leegstaand, aanbod kan worden benut. Voorts heeft de raad volgens [appellant] en anderen miskend dat artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro vereist dat wordt onderzocht of het toevoegen van bebouwing kan worden voorkomen door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie en dergelijke. Uit niets blijkt dat daarnaar onderzoek is gedaan, aldus [appellant] en anderen.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 6.3 overwogen dat de raad in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro, zoals dat gold ten tijde van de vaststelling van het plan, de vraag naar woonzorgeenheden voldoende heeft aangetoond, maar in 6.4 heeft de Afdeling geconcludeerd dat de raad heeft verzuimd om het bestaande aanbod, de beschikbare plancapaciteit, inzichtelijk te maken. Hierdoor is niet duidelijk wat het bestaande aanbod voor zorgwoningen inhoudt en op welke wijze de raad daarmee rekening heeft gehouden bij het bepalen van de regionale behoefte. Gelet daarop zijn de noodzaak van nieuwe bebouwing zoals voorzien in de bestemming "Maatschappelijk" en mogelijke leegstandseffecten in het bestaande aanbod niet in de verantwoording van de raad betrokken. Het besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering, aldus de Afdeling.

Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro - zoals dat gold ten tijde van de vaststelling van het plan. Om die reden is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd.

4. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de in de tussenuitspraak onder 6.4 omschreven gebreken in het besluit van 31 mei 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen.

5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 29 november 2017 (hierna: motiveringsnotitie) en aanvullend bij brief van 15 februari 2018 het bestaande aanbod en de beschikbare plancapaciteit inzichtelijk gemaakt. Hiermee heeft de raad een nadere motivering aan het plan ten grondslag gelegd.

6. [appellant] en anderen stellen dat het in de motiveringsnotitie weergegeven aanbod niet klopt. Volgens hen zijn er meer locaties beschikbaar voor zorg. Zij wijzen daartoe onder meer op de locatie "Huize Scherpenzeel" aan de Markeloseweg 2 te Goor, waar op korte termijn 24 ruimten beschikbaar zullen zijn ten behoeve van mensen die 24 uur per dag verpleegkundige zorg nodig hebben.

[appellant] en anderen stellen voorts dat de raad de Afdeling onjuist informeert, omdat de door de raad beschreven locatie aan de W. van de Sluisstraat niet bestaat. Aan deze straat zijn eengezinswoningen en een openbare basisschool gevestigd. Daarnaast heeft de raad verzuimd aan te geven dat achter genoemde basisschool een braakliggend terrein ligt waarop een bouwwerk kan worden opgericht. Dit betreft volgens [appellant] en anderen een alternatieve locatie.

6.1. De raad stelt in de motiveringsnotitie dat er in Hof van Twente een feitelijk aanbod bestaat van 14 (intramurale) zorglocaties, waar 560 mensen gehuisvest zijn. In de grootste kern binnen Goor bevinden zich 11 zorglocaties waar 308 mensen gehuisvest worden. In de brief van 15 februari 2018 stelt de raad dat de door [appellant] en anderen genoemde locatie "Huize Scherpenzeel" deel uitmaakt van deze 11 zorglocaties. Volgens de raad is er geen harde plancapaciteit beschikbaar voor de berekende vraag aan woonzorgeenheden, omdat de planologische ruimte die beschikbaar is grotendeels wordt benut ten behoeve van zorgfuncties.

Binnen de kern Goor is weliswaar één locatie, Kerkstraat 68-72 beschikbaar voor wonen met zorg, maar dit complex is volgens de raad met maximaal 8 kamers te klein. Voorts is er een andere locatie nabij de W. van de Sluisstraat beschikbaar, maar op die locatie ontbreekt een planologische verbinding tussen wonen en zorg. Deze locatie is daarom niet geschikt voor het vestigen van wonen met zorg, aldus de raad.

De raad stelt dat de huidige vraag ongeveer 300 plekken bedraagt. Gelet op de veranderende samenstelling van de bevolking en de vergrijzing, neemt de behoefte aan zorgkamers toe met 20 kamers in 2025 en 55 in 2037, aldus de raad. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen leegstand is op het gebied van zorghuisvesting en dat de in het plan voorziene ontwikkeling ook niet tot leegstand zal leiden.

6.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is gewijzigd na de vaststelling van het plan van 31 mei 2016. Het luidt met ingang van 1 juli 2017: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de Nota van Toelichting (2017) gewijzigd met het oogmerk de laddertoets te vereenvoudigen zonder dat het instrument aan effectiviteit inboet. Met deze wijzigingen is derhalve niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen.

6.3. De Afdeling stelt vast dat de raad het bestaande aanbod, waaronder de beschikbare plancapaciteit, inzichtelijk heeft gemaakt en dat de locatie "Huize Scherpenzeel" deel uitmaakt van het bestaande aanbod.

In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de W. van de Sluisstraat en een eventueel braakliggend terrein, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door de raad overgelegde overzicht aan beschikbare plancapaciteit. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen ook overigens naar voren hebben gebracht, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet ervan heeft mogen uitgaan dat er een behoefte aan woonzorgeenheden bestaat.

6.4. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat is vereist dat wordt onderzocht of het toevoegen van bebouwing kan worden voorkomen door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie en dergelijke en dat dit ten onrechte niet is gebeurd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond faalt. Op grond van het sinds 1 juli 2017 geldende artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behoeft de raad alleen te motiveren, indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand gebied, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Die situatie is hier niet aan de orde.

In stand laten rechtsgevolgen

7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar aanleiding van de motiveringsnotitie en de brief van 15 februari 2018 van de raad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 31 mei 2016 geheel in stand blijven. Dit betekent dat het bestemmingsplan van kracht blijft. De mogelijkheden waarin het plan voorziet, kunnen worden gerealiseerd. In dit geval betreft dit onder meer de bouw van maximaal 24 wooneenheden in samenhang met centrale voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging op afroep en 14 (aanleun)woningen.

Proceskosten

8. Ten aanzien van [appellant] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van Hof van Twente van 31 mei 2016 waarbij het bestemmingsplan "de Whee e.o., herziening Scherpenzeelseweg ong." is vastgesteld;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. gelast dat de raad van Hof van Twente aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Heinen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018

632.