Uitspraak 201706223/1/A2


Volledige tekst

201706223/1/A2.
Datum uitspraak: 14 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2017 in zaak nr. 16/5702 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2016 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.

Bij besluit van 4 november 2016 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2017, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, is verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. Op 10 augustus 2015 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend in verband met een incident dat op 13 september 2012 te Utrecht heeft plaatsgevonden. In de aanvraag is vermeld dat [appellant] met een mes onder zijn oksel is gestoken door zijn toenmalige vriendin (hierna: [toenmalige vriendin]), waardoor hij ruim een maand moeite heeft gehad met het bewegen van de arm, optillen en het verrichten van dagelijkse handelingen.

2. Aan het, in bezwaar gehandhaafde, besluit van 3 maart 2016 is ten grondslag gelegd dat de CSG niet genoeg objectieve informatie heeft op basis waarvan aannemelijk kan worden geacht dat [appellant] slachtoffer werd van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Hierbij heeft de CSG van belang geacht dat onduidelijkheid bestaat over de aanleiding voor en de toedracht van het door [appellant] opgegeven misdrijf (hierna: het incident). De CSG heeft gesteld dat [appellant] ruim 2,5 jaar na het incident aangifte heeft gedaan, objectieve ondersteuning voor zijn opgave ontbreekt, direct na het incident een andere oorzaak hiervoor is opgegeven en de rol van [appellant] bij het incident onduidelijk is.

Betoog in hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 4 november 2016 in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, nu voldoende objectieve aanwijzingen bestaan op basis waarvan hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstig letsel heeft opgelopen ten gevolge van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] voert aan dat [toenmalige vriendin] heeft bevestigd dat zij de betreffende middag met hem in de woning aanwezig was en het alarmnummer 112 heeft gebeld. [appellant] stelt dat [toenmalige vriendin] een beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht en niet de moeite heeft genomen om de door hem gegeven verklaring, dat de verwonding door haar is toegebracht, te ontkrachten. Voorts stelt [appellant] dat uit de verklaring van de behandelend arts blijkt dat hij op 13 september 2012 bij de spoedeisende hulp van het ziekenhuis is behandeld aan een steekwond onder zijn oksel en dat hij zelf toen direct heeft verklaard dat hij is gestoken met een mes. Naar [appellant] stelt, heeft hij toen verklaard dat dit op straat is gebeurd, om [toenmalige vriendin] niet strafrechtelijk te belasten. Volgens [appellant] is hem ten onrechte aangerekend dat onduidelijkheid bestaat over de precieze toedracht van het misdrijf en dat hieraan niet afdoet, dat hij pas drie jaar na dato aangifte heeft gedaan hiervan.

Beoordeling

3.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3740), is een uitkering uit het schadefonds een financiële tegemoetkoming, die wordt gefinancierd uit belastinggeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De CSG dient deze uitkering te kunnen verantwoorden. Zij doet dit door te beoordelen of de aanvrager van een uitkering uit het fonds het gestelde geweldsmisdrijf voldoende aannemelijk heeft gemaakt met objectieve aanwijzingen.

3.3. Dat [appellant] een steekwond heeft opgelopen op 13 september 2012 doet er niet aan af dat onduidelijk is gebleven of het incident is verlopen zoals in zijn aangifte is vermeld, voor welke conclusie van belang is dat de afgelegde verklaringen niet consistent en tegenstrijdig zijn. De officier van justitie heeft de strafzaak jegens [toenmalige vriendin] geseponeerd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het gerechtshof heeft de door [appellant] ingediende klacht wegens het niet vervolgen van [toenmalige vriendin] ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de aangifte van [appellant] en de verklaring van [toenmalige vriendin] met betrekking tot de vermeende mishandeling verschillen. Uit de transcriptie van het gesprek dat [toenmalige vriendin] met de meldkamer heeft gevoerd, blijkt dat zij heeft verklaard dat [appellant] in een punt van een bierglas is gevallen, waarbij zij tevens heeft verklaard dat zij en [appellant] een beetje zaten te dollen en te stoeien. Uit de geneeskundige verklaring van 13 september 2012 blijkt dat [appellant] tegen de behandeld arts heeft gezegd dat hij op straat is neergestoken tijdens een ruzie. Geruime tijd later, bij zijn aangifte op 13 april 2015 bij de politie, heeft [appellant] gezegd dat [toenmalige vriendin] hem heeft gestoken met een mes. De laatste verklaring van [appellant] wordt niet ondersteund door getuigenverklaringen. Het tijdsverloop van 2,5 jaar tussen het incident en de aangifte maakt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat de mogelijkheden om het incident te onderzoeken beperkt zijn.

Gelet op het voorgaande wordt [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat het besluit van 4 november 2016 ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt wat de aanleiding, de toedracht en de omstandigheden zijn geweest waaronder [appellant] het letsel heeft opgelopen.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Polak w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018

615.


BIJLAGE

Wet schadefonds geweldsmisdrijven

Artikel 3

1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:

a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;

[…]

Artikel 5

Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.

Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, versie 15 december 2015

Paragraaf 1.1.2 Opzet

Het geweldsmisdrijf moet met opzet zijn gepleegd. ‘Opzet’ is een juridisch begrip uit het strafrecht en komt er kort gezegd op neer dat de dader willens en wetens handelde. Bij een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet de dader het slachtoffer dus willens en wetens letsel hebben toegebracht. Ook als sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’ kan een aanvraag worden ingediend. Met voorwaardelijk opzet wordt bedoeld dat de dader bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat het slachtoffer daarbij letsel zou oplopen.

[…]

Paragraaf 1.1.4 Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf

Paragraaf 1.1.4.1 Algemeen

Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Deze beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep: bijvoorbeeld het uitdelen van een klap, het schieten met een vuurwapen of het steken met een mes. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn.

Paragraaf 1.1.4.2 Achterliggende gedachte

Het Schadefonds voert deze beoordeling uit, omdat de wetgever aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven de taak heeft gegeven om vorm te geven aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de slachtoffers van geweld. De tegemoetkoming uit het Schadefonds is een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en een erkenning van het slachtofferschap. Dit is belangrijk, al is het maar omdat de dader niet zelden onbekend blijft. Door middel van deze erkenning wordt gehoopt dat een bijdrage wordt geleverd aan het herstel van vertrouwen van het slachtoffer. Juist vanwege deze maatschappelijke solidariteit moet voldoende duidelijk zijn wat de toedracht van het geweldsmisdrijf is, wat de aanleiding ervoor was en onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden. Een uitkering is alleen op zijn plaats als maatschappelijke solidariteit passend is.

Paragraaf 1.1.4.3 Het slachtoffer deed aangifte

Een eigen verklaring van een slachtoffer is - als dat het enige is - onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het doen van aangifte bij de politie is geen vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag door het Schadefonds. In de praktijk is een aangifte en het strafrechtelijk onderzoek dat erop volgt welk belangrijk voor de onderbouwing van een aanvraag. Ook om die reden is het belangrijk dat een slachtoffer zo spoedig mogelijk na het geweldsmisdrijf aangifte doet. Als er geen sprake is van een aangifte, dan moet de aannemelijkheid op basis van zogenaamde objectieve andere verklaringen vastgesteld kunnen worden. Met objectief wordt gedoeld op informatie uit betrouwbare en onpartijdige bronnen.

[…]

Paragraaf 1.1.4.5 Aanvullende informatie

Het kan dus zo zijn dat het Schadefonds aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er wel aangifte is gedaan, maar wanneer de aangifte van het slachtoffer ook onvoldoende duidelijk is over wat er precies is gebeurd. Het kan zijn dat de verklaring van het slachtoffer vragen oproept of dat er om bepaalde redenen wordt getwijfeld aan zijn verklaring. Ook wanneer deze elementen niet of onvoldoende blijken uit het politieonderzoek of uit een uitspraak van de strafrechter, wordt de aanvraag in beginsel afgewezen.

Toekenning van een tegemoetkoming is in zulke gevallen alleen mogelijk als er aanvullende informatie bestaat. Dit geldt ook als de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen (geseponeerd is). Aanvullende informatie kan bijvoorbeeld zijn het volledige proces-verbaal van het politieonderzoek (met de verklaringen van getuigen), een uitgewerkt vonnis, een verslag van een terechtzitting, of een uittreksel van de justitiële documentatie van het slachtoffer, de dader en/of andere betrokkenen.

[…]

Paragraaf 1.1.4.7 Medische informatie

Medische informatie kan helpen om te bepalen of letsel is toegebracht door geweld. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft kan echter geen uitsluitsel geven over wat er is gebeurd. Medische informatie kan dus in beginsel niet worden gebruikt om de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond aannemelijk te maken. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen.

[…]