Uitspraak 201701735/1/R3


Volledige tekst

201701735/1/R3.
Datum uitspraak: 7 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Terkaple, gemeente De Fryske Marren,

en

de raad van de gemeente De Fryske Marren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] en anderen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.M. Bijlholt, advocaat te Joure, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.J. Bremer en A. Smeenk, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en anderen, bij monde van [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] woont aan de [locatie 1] te Terkaple. Hij wil achter zijn woonboerderij een recreatiewoning met een schiphuis en een haventje aan de Heremafeart realiseren. De vigerende bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond" staat dit niet toe op het perceel.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] en anderen kunnen zich niet vinden in de wens van [appellant] om een recreatiewoning met schiphuis en een haventje te realiseren op het perceel [locatie 1]. [belanghebbende A] woont aan de [locatie 2] te Akmarijp en [belanghebbende B] woont aan de [locatie 3] te Terkaple. Zij wonen op onderscheidenlijk 2 km en 30 m afstand van het perceel [locatie 1].

Op 17 juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" ter inzage gelegd. Het college heeft op 15 november 2016 besloten om aan de raad voor te stellen het bestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" ongewijzigd vast te stellen. De raad heeft het voorstel van het college niet overgenomen en besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen.

Partijstelling

2. [appellant] betoogt dat [belanghebbende A] niet met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als partij in het geding kan worden toegelaten. Daartoe voert hij aan dat [belanghebbende A] niet als belanghebbende bij het door hem bestreden besluit kan worden aangemerkt, omdat [belanghebbende A] op een afstand van 2,2 km woont van het perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Voorts betoogt [appellant] dat een groot aantal personen die op de lijst bij de schriftelijke uiteenzetting van [belanghebbende B] worden vermeld niet als belanghebbenden kunnen worden beschouwd, omdat zij op grote afstand wonen van het perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Volgens [appellant] kunnen zij evenmin als partij in het geding worden toegelaten.

2.1. Artikel 8:26, eerste lid, van de Awb luidt:

"De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen."

Artikel 1:2, eerste lid, luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

2.2. [belanghebbende A] woont aan de [locatie 2] te Akmarijp. Hij woont op een afstand van ongeveer 2 km van het in Terkaple gelegen perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Deze afstand is zodanig dat een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang niet kan worden aangenomen.

Voorts heeft [belanghebbende A] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De door [belanghebbende A] naar voren gebrachte omstandigheid dat hij lid is van de Vereniging voor Plaatselijk Belang Terkaple Akmarijp, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [belanghebbende A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat [belanghebbende A] niet met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij in het geding kan worden toegelaten. Dit betekent dat de door hem ingediende stukken en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard buiten beschouwing worden gelaten.

2.3. Voor zover [appellant] betwist dat een groot aantal personen die op de lijst bij de schriftelijke uiteenzetting van [belanghebbende B] worden vermeld als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, overweegt de Afdeling als volgt. De bewoners van de woningen aan de [locatie 4] te Terkaple, de [locatie 5] te Terkaple en de [locatie 6] te Terkaple, die vermeld staan op de lijst bij de schriftelijke uiteenzetting, wonen binnen een afstand van 230 m van het in Terkaple gelegen perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Weliswaar hebben zij niet allemaal vanaf hun perceel zicht op het perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft, maar gelet op de afstand en de aard en de omvang van de in het ontwerpplan voorziene ontwikkeling, hebben zij naar het oordeel van de Afdeling een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Gelet daarop is de conclusie dat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt en met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb terecht in de gelegenheid zijn gesteld als partij deel te nemen aan het geding.

2.4. De bewoners van de andere woningen op de lijst bij de schriftelijke uiteenzetting van [belanghebbende B] wonen op een zodanige afstand van het perceel waarop het ontwerpplan betrekking heeft, dat een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang niet kan worden aangenomen. De conclusie is dat zij geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat zij niet met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij in het geding kunnen worden toegelaten.

Toetsingskader

3. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Inhoud

4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen ruimtelijke motieven ten grondslag heeft gelegd aan zijn weigering het bestemmingsplan vast te stellen. Daartoe voert hij aan dat de aan de weigering ten grondslag gelegde wens van de raad voor het behoud van open ruimte, niet blijkt uit de dorpsvisie. Volgens [appellant] is dit argument ook niet gebaseerd op een omgevingsvisie of structuurvisie. Bovendien volgt uit het ontwerpbestemmingsplan dat de open ruimte thans ongeveer 200 m bedraagt en dat deze open ruimte als gevolg van het plan slechts met 36 m wordt ingevuld zodat de open ruimte ruimschoots behouden blijft, aldus [appellant]. Ten aanzien van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde argument dat het plan niet past in de dorpsvisie voert [appellant] aan dat dit argument onjuist is. Volgens hem bevat de dorpsvisie geen paragraaf over de ruimtelijke ordening. Wat betreft het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde argument dat het ontbreekt aan voldoende draagvlak in het dorp voor het plan voert [appellant] aan dat de raad zich ten onrechte heeft laten leiden door emoties. Volgens hem dient dit argument buiten beschouwing te worden gelaten.

Voorts betoogt [appellant] dat het in strijd is met het vertrouwensbeginsel om het bestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" niet vast te stellen. Daartoe voert hij aan dat hij gelet op het regelmatige overleg met wethouder F. Veldman, het positieve standpunt van het college van burgemeester en wethouders en artikel VI, onder 12, van de koopovereenkomst van 25 september 2013 waarin staat dat de gemeente bereid is planologische medewerking te verlenen aan het realiseren van een insteekhaven en boothuis met gastenverblijf, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de gedane investeringen niet voor niets zouden zijn en de raad het bestemmingsplan zou vaststellen.

4.1. Uit het bestreden besluit blijkt dat de raad de volgende argumenten aan het niet vaststellen van het bestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" ten grondslag heeft gelegd:

- de wens voor het behoud van de open ruimte ter plaatse;

- het plan uit 2013 past niet in de door de dorpen Terkaple - Eagmaryp in 2016 opgestelde dorpsvisie, te weten het college heeft geen rekening gehouden met in deze dorpsvisie genoemde argumenten van ruimtelijke ordenings-technische aard;

- in het dorp ontbreekt het aan voldoende draagvlak voor het plan.

4.2. Ten aanzien van het door de raad aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde argument dat hij belang hecht aan het behouden van de open ruimte ter plaatse, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het gewenste plan van [appellant] tot gevolg heeft dat een waardevol doorzicht verdwijnt. De in de huidige situatie aanwezige onbebouwde open ruimte tussen het Waterpark Terkaple en de woning van [appellant], gezien vanaf de weg de Buorren, zal in de ogen van de raad te zeer worden aangetast wanneer het plan zou worden vastgesteld. Dergelijke prachtige weidse gezichten zijn volgens de raad, zoals in de 'Dorpsvisie Terkaple-Eagmaryp 2015-2016' staat, kenmerkend voor de dorpen Terkaple en Eagmaryp. De raad heeft als uitgangspunt gehanteerd dat deze open ruimte alsmede dit doorzicht in Terkaple dient te worden behouden.

De Afdeling is van oordeel dat de raad in het voorliggende geval in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan dit uitgangspunt en een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van de bestaande open ruimte en het doorzicht dan aan het belang van [appellant] om ter plaatse een recreatiewoning met een schiphuis en een haventje te realiseren. Voor zover [appellant] wijst op de eerdere plannen voor woningbouw ter plaatse van zijn perceel en de achterliggende gronden, heeft de raad ter zitting toegelicht dat met de realisering van woningbouw het algemeen belang is gediend en dat het in het onderhavige geval daarentegen gaat om een particulier initiatief. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

4.3. Nu de raad het in 4.2 genoemde standpunt in redelijkheid heeft kunnen innemen en de weigering reeds daarmee toereikend is onderbouwd, behoeven de overige door de raad aangedragen argumenten voor zijn besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen geen bespreking meer.

4.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou worden vastgesteld. Dat regelmatig overleg met wethouder F. Veldman heeft plaatsgevonden en het college van burgemeester en wethouders positief staat tegenover het plan van [appellant], heeft naar het oordeel van de Afdeling niet het gerechtvaardigd vertrouwen doen ontstaan dat de raad dit dienovereenkomstig zou vaststellen.

De tussen de gemeente en [appellant] gesloten overeenkomst van 25 september 2013, waarin voor de gemeente een inspanningsverplichting is neergelegd om het door [appellant] gewenste plan mogelijk te maken, brengt daar geen verandering in. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1052, dat een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De definitieve beslissing over de vaststelling van een bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, ook de mogelijke belangen van derden, anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is voorzien. Dat tussen [appellant] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad in de besluitvorming over het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan in zijn overwegingen dient te betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat in het onderhavige geval gedaan maar heeft dat niet tot het door [appellant] gewenste resultaat geleid, omdat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de naar voren gebrachte ruimtelijke argumenten, zoals volgt uit wat onder 4.2 staat, zwaarder dienen te wegen dan het belang van [appellant] bij vaststelling van het bestemmingsplan. Voor zover [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat de ingekomen zienswijzen door het college zijn weerlegd, wordt overwogen dat hieraan evenmin de gerechtvaardigde verwachting kon worden ontleend dat de raad het plan zou vaststellen. De raad kan immers een andere afweging maken, zoals hij in dit geval ook heeft gedaan.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft genomen.

4.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het bestemmingsplan "Terkaple - [locatie 1]" niet vast te stellen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018

625.